15a
sproke om te vinde een ander maniere en dat sond'linge om
die arme zieken die dagende ware dat die vad' en die moed'
dien wy daerinne hadde, haerlud' noett.arft niet en gave aid'
hebben wy selver aenghenomen om die zieke te besorge van ete
ende drincke en van alle dat henlud' van node soude wese te
hebbe. Ende oeck mede om te wetene welck bet' ghedaen ware
dan ghelate".
De meesters gaan dan den eersten tijd zelf ter markt en het
geen zij koopen zou ook nu lang niet slecht lijken„botere en
caseappele en pereeyerebrootvaerse viswarmoes2 coppel
hoenders, een quartyer scapevleys, 5 pinte garscoenge, 8 cruke
bier" enz.
Hoe zorgzaam voor de rest deze houding der Gastliuisineesters
ook moge geweest zijnhet is toch een aangename verandering
als in 1558 blijkt dat reeds eenige jaren de huisvrouwen dezer
lieeren ter markt gaan, en wel om beurten. De marktvrouwen
bij wie zij hare inkoopen doen, krijgen haar betaling „naer ut-
wysede haer kerfstock".
Van een eigenlijke verpleging der zieken valt natuurlijk nog
weinig te merken, maar toch trekken twee posten van uitgaaf
in 1494 zeer onze aandacht„betaelt voer een viercante houte
back om die siecke daerinne te drage", en
„betaelt Jannyn die smit voer te make eene yssere wage die
zeere groot is om te vervoere int voerseyde huys daer die arme
zieck ligge vand' pestelessie en van loope en andere sieckte die
gruwelicke ziin".
Dit waren dus de eerste voorloopers van de karretjes in de
tegenwoordige ziekenhuizen en van onze zieken-auto's.
Natuurlijk, en gelukkig, is er een groot verschil, maar de
Gasthuismeesters die in 1500 de draagbak en de ijzeren wagen
aanschaften, deden daarmede even goed werk als de ltegenten
die in 1900 het Gasthuis van karretjes en zieken-auto voorzagen.
En nog is er een post van 1561—62 welke een aardig licht
werpt
„Ontf. van Jan Jacopsz. crnenier de some van thien ponden
groOn over een testament by Jacop Jansz. syn vader tgasthuys
geglieven om die peste earner mede temmeren".
Archief 1916. 13