156
De eerste chirurgijn van wieu de rekeningen melding maken
was meester Mathys (Eek. 146566); daarop volgen meester
Ector in 1487 en meester Jaoop van Zuriczee in 1492. Om
trent hen komen wij niet meer te weten dan dat zij een jaar
wedde genoten van zes ponden groot't welk in twee halfjaarlijksche
termijnen werd uitbetaald.
In de rekening 149798 wordt meester Thomas genoemden
aan den tweeden post van de uitbetaling zijner wedde de volgende
mededeeling toegevoegd
„Om sond'linge laste dien wy hospitaelmeesters aen ghemarct
hebben als van die spaeysse poeke so hebben wy met die meest'
ghesproke hem seggede dat hy diligencie ende naersticheit daertoe
doen wilde om alsulcke persone te ghenese en om dies wyllen
dat wy wel aenghemarct hebben seke sonderlinge coste dien hy
daertoe doen moeste soude hyse ghenese so hebben wy hem daertoe
ghegeve in sine hande om al tghene te besorge dat tot dier syckenesse
hoert als van ziine salve aengaende de somme van 20 scill. gr.".
Deze toevoeging, ook al elders vermeld heeft, naar Pro
fessor Nyhoff te Groningen zoo goed was op te merken, his
torisch belangdaar hieruit blijkt wanneer de syphilis (de spaansche
pokken) hier reeds bekend was. Het is dus de moeite waard de
tijdsbepaling zoo nauwkeurig mogelijk te doen. De bedoelde
rekening is afgehoord„den viefsten dach vaen maerte aenno 98
na scrivens t'hoefte van hollaent". Dat wil dus zeggen het jaar
98 (verkort van 1498) volgens de rekening van Holland (Paasch-
styl)het nieuwe jaar begon volgens die rekening op den tweeden
Paaschdag.
Daar Paschen niet kan vallen vóór 22 Maart, moet 5 Maart
1498 Paaschstyl volgens de gewone tijdrekening (waarbij 1499
reeds op 1 Januari was aangevangen) beteekenen 5 Maart 1499.
Daar de aangehaalde toevoeging in het rekeningenboek on
middellijk volgt op de betaling „te korsmisse laestlede" van meester
Thomas' jaarwedde, zoo volgt hieruit met zekerheid dat in het
eind van December 1498 de syphilis hier bekend was.
1) Schets vau het Middelburgsche chirurgijnsgilde door Dr. D. Schoute. Mid
delburg 1913. Blz. 6.