160
een boerderij. Het Gasthuis bezat zeker twee hofsteden, één in
de stad in de nabijheid van het gesticht, dat van daar kaas en
melk kreeg; maar bovendien een tweede in West-Kappel. De
onapen en joncwyfs op die hofsteden werden door de Gasthuis-
meesters gehuurd en ontslagen. Voortdurend kregen deze laatste
ook bericht omtrent den stand der werkzaamheden: „het cruyt
picke, hoy scudde, gerste snyde, bone picke, tarwe dorsse of
darinck opworpe".
Eenmaal 's jaars, op derden Paaschdag, maakten de Gasthuis-
meesters met hunne echtgenooten een vroolijk uitstapje naar de
hofstee te West-Kappel, alwaar het personeel na afloop een
„driuckgelde" kreeg.
Zoo ging het Gasthuis onder gestadige ontwikkeling en geregeld
toenemend bezit, naar het mocht schijnen, goede jaren te gemoet.
Er zouden echter andere tijden aanbreken.
1) De bagger uit de slooten. Het darink delven heeft in Zeeland een groote
rol gespeelddaar hieruit de zoutberciding geschiedde.