168
Vragen wij nuwaar heersohte dan die pest dan moet op die
vraag het antwoord zijnin Vlaanderen en Brabant.
Bij de vermelding der namen van hendie werden opgenomen
staat meestal geschreven „jonck" of „getrout," verder de woon
plaats en, casu quo, de sterfdag.
Op al die 166 zieken van de maand Januari 1584, zijn er
nu slechts twee uit Middelburg, en telkens is er één uit: „Ram-
mekens in Walcheren, Wolfersdyk, Maestricht, Gorcum en
t'shertogen bosse."
Alle andere kwamen uit Vlaanderen en Brabant
„Eecloo, Slype, Sasse, AerdenburchLokeren, Honscooten,
Lessinghen, Gent, Nyenpoorten, Aelst, Dixmuyen, Poperinghe
llalewyn bij MeenenCortryck, Dronghenen by Gent, Bochaute,
Meulenbeke, Watervliet, Tielt in Vlaanderen, Mechelen, Brues-
sel, Casant, Duynkercke, Grimbergen by Dermonde, Antwerpen,
Calmpthout, Oost Winckel by Eecloo, Blanckenberghe, Ypercu"
en uit tal van andere plaatsen in Vlaanderen.
Wij zullen ons niet moeten voorstellen dat de zieken over zoo
grooten afstandmet de toen nog zooveel trager verbindingsmid
delen, naar Middelburg werden vervoerd, maar veeleer gelooven
dat de bevolking uit het bedreigde gebied wegvluchtte om hier
aangekomen, voor een deel toch nog ziek te worden.
De behandeling van al die zieken was opgedragen aan een
aantal chirurgijns die de pestmeesters ter hulp kwamenmaar
bovendien aan „Mit. Adriaen die doctoer." Voor het eerst
spreekt de Gasthuisrekening nu van een dokter (sinds 1575),
en verscheen er een vaste post van betaling aan de surgyns en
aan de medecyns.
Tegenover de gevolgen dezer schokkende gebeurtenissen, het
beleg en de epidemie, stonden de Gasthuismeesters als tegenover
een noodtoestand. Gelukkig leeren de rekeningen dat krachtige
hulp hun niet werd onthouden. Behalve de inkomst voortvloeiende
uit den accijns op wijn en bier, kreeg het Gasthuis nog andere
inkomsten: uit de boeten door de overheid opgelegd, uit de
„buytgoederen"uit de verpachting der gemeene middelen (de
godspenningen), uit de stads-impost en sinds 1585 ook uit den
ijk, „een derde paert vande stadts eycke".