169
Een finantieele tegenvaller was wel een besluit van Wet en
Raad in 1590: „en aenghaende liet jaer huere van de kercke
staende aeneck het gasthuys en is daervan nyet ghecommen duer
dien de kercke aenveert is bij collegie van AVet ende Raedt om
daerinne predicatie te doene", aangezien hiermede de inkomst van
het verhuren der kerk aan de Engelsche kooplieden moest op
houden; maar daartegenover stond weer dat ook particulieren zich
niet onbetuigd lieten en het Gasthuis daardoor steeds inkomsten
kon boeken onder het opschrift: „van vuytspraecke van goede
mannen".
Toch is dit alles nog niet voldoende geweest om in den drin
genden nood te voorzien, zoodat de Gasthuismeesters nog her
haaldelijk genoodzaakt waren van particulieren te leenen en
ook van de meesters van het leprozenhuis (1583). Deze laatste
leening werd afgelost in 1591
„betaelt den ontfangher vande lejirosen deser stede de somme
van tnegentich ponden groon vlaerns ende dat. over tgene de le-
proosmeesters het gasthuys gheleent hebben in haer vuytersten noot."
Ondanks alles sluit de rekening 15991600 nog met de
mededeeling
„dus meer uytgegeven dan ontfanghen de somme van 3 hondert
44 pont".
En reeds brak een nieuwe periode aan van zeer verhoogde
werkzaamheid in het Gasthuis. Deze nieuwe eischen vloeiden
voort uit den veldtocht van Prins Maurits in Vlaanderen, met
den slag van Nieuwpoort en de daarop volgende drie-jarige be
legering van Oostende.
De eerste aanwijzing omtrent de bijzondere gebeurtenissen vin
den wij in de rekening van 15991600waarin de volgende post
„Ontfangen van de Ingelsche natie de some van 38 pond 6
sch. en 8 gr. als van sekere gratuyteit 't gasthuys gegondt ter
oersake als dat het voors. gasthuys seer was belast met veel In
gelsche soldaten gecomen vuyt de legers van syn extie". De En
gelsche natie hier genoemd was de kolonie van Engelsche koop
lieden die hier ter stede woonden en nu een gift gaven voor de
verpleging van hun landgenooten, dienende onder Sir Francis
Vere in het leger van Maurits.
Archief 1916. 14