175 Op de regeling der verstervingen volgt de ordonnantie voor den ziekentrooster. Wij kunnen niet ontkomen aan den indruk dat de volgorde der onderwerpen wel degelijk weergeeft het meer of minder belang dat de Gasthuismeesters aan het daarbij behan delde hechtten. Hoe hoog de kwestie der nagelaten goederen hun zat, wisten wij reeds van vroeger; en hoe zwaar de gods dienstige vertroosting der zieken hun woog kunnen wij lezen in de toespraak tot de Gasthuismeesters: „sullen de siecken ende gequesten versorgen met goede doctors, cliyrurghyns, siecke ende keuckenmoedersmondcost, bedden, dexell, vier ende licht. Ende voornemelyck van eenen Godtsalighen sieckentrooster die geschickt van leven, well ervaren in Godts woort opdat hy yder na synne gelegentlieyt mach stereken ende troostenden sondaren vermanende tot berou ende bekeeringhe des levens". De volgorde kan ons dus niet verbazen. Wat eerder ons zou kunnen verbazen isdat uit het eerste artikel blijkt dat aan den ziekentrooster ook nog wel ander werk werd opgedragen, dan de geestelijke arbeid boven vermeld hij moest informeeren waar de nieuw inkomende zieken geboren warenwaar zij woonden of zij gedoopt waren (gehillicht ofte ongehillicht)en ook „off sy eenich geit ofte goet hebben haere tselve aff heyschende ende onder inventaris aende meesters overleverende". De taak welke vroeger den pastoor toekwam was dus nu op den ziekentrooster overgebracht. Uit de ordonnanties van 1681 leeren wij dat de ziekentrooster van dezen plicht was ontheven en dat die taak toen was opge dragen aan den binnenvader van het gesticht. Het eigenlijke werk van den ziekentrooster bestond in 1604, en ook later, in het „overluyt troosten" van hen die zeer ziek waren „haerluden voor houdende de ellende en verdorventheyt des mensehen geslachte door den vall onser eersten vader Adam in den Paradise". Alle dagen, 'smorgens om tien en 's middags om vijf uur, moest hij verder een algemeen gebed doen „eer de portien vuyt- gedeylt worden"dus voor den maaltijdterwijl hij bovendien Zondags en Donderdags 'smorgens om tien uur een capittel uit den Bijbel moest voorlezen.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 221