III. 1610-1666. Vatten wij den draad der Gasthuis-geschiedenis weder op, dan zien wij het gesticht, na de schokken van het belegde epidemie en den krijgstocht in Vlaanderen, in 1600 weder op vasten grond slag gevestigd. Van schulden bevrijd, onder een goede regeling van het geheel in de nieuwe ordonnanties, en met het uitzicht op een rijk legaat, mochten de Gasthuismeesters weer herademen. En beter dan vroeger begrijpen wijnu wij het groote nut van het Gasthuis in troebele jaren leerden kennen, hoe men in 1604 kon spreken van „dit noodich ende heerlyck gesticht". In de jaren die nu volgden, zou liet Gasthuis winnen in be- teekenis als ziekenhuis. Hiertoe werkte ongetwijfeld mee de decentralisatie welke na de hervorming plaats vond; gaandeweg viel het samengestelde gesticht uiteen in zijn verschillende elementen. De verzorging der lijders aan besmettelijke ziekten in het pest en in het leprozenhuis, van krankzinnigen in een simpelhuis, van oude mannen en vrouwen in een afzonderlijke inrichting, van de armen door de kerkelijke armbesturen en ten slotte van de zwervers in een huis van bewaring, dit alles maakte de ver houdingen in het Gasthuis eenvoudiger. Wij kunnen dien ouden toestand, van vóór de reformatie, nog eenigermate terug vinden in enkele Katholieke gestichten, zoo bijv. in het Liefdehuis te Hulst, waar oude mannen en vrouwen, proveniers, weezen en zieken nog in één groote in richting samen wonen. EenKapel vormt ook daar nog het middelpunt; aan het hoofd staat een priester met den titel „rector". I)e band welke in het Gasthuis de elementen had te zamen gebonden, werd echter niet dadelijk geheel verbroken; het Gast huis betaalde lange jaren één derde deel van de onderhouds-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 227