191
oudsher een regel, die later in de instructies ook werd vast
gelegd.
Wanneer echter 4 Dec. 1681 twee vrouwen bij de Regenten
komen om te smeken dat Adriaentje Pai.ie, die lijdende was
aan vallende ziekte en zich „soo deerlyck heeft verbrant dat een
yder die het siet met een afschrick en deernisse is bewogen",
in het Gasthuis ter verpleging zou mogen worden opgenomen,
beginnen de Regenten met dit te weigeren.
Zij wezen er op dat de vrouw onderstand genoot van den arme
en dat dit een beletsel was.
Maar daar zij hooren dat „voor liaer in eenige dagen in de
kercken binnen deser stad de Christel, gebeden syn gedaen,
smeeckende en biddende met de sameritaen soulaes en verquic-
kinge in dese gasthuyse te mogen genieten"zoo gaan zy
nogmaals met elkaar te rade en „edoch gemerct dit is een extra-
ordinaris voorval, en dat de geheele gemeente met haer is
beweeght"zoo hebben zij den wijkmeester van Griecke laten
roepen en zijn „naer verwisselinge van veele redenen ter materie
dienende eindelinge (sonder in consequentie te trecken) geac-
cordeert".
Onder de notulen die dit vermelden staat bijgekrabbeld:
„Is int Gasthuys gecomen den 5 Dec. 1681 en aldaer over
leden den 21 April 1682".
Een ander maal, in 1686, weigerden de Regenten op den
zelfden grond den toegang aan een oude vrouwJanneke Robyn;
maar kwamen op deze weigering terug „uyt mededoogentheyt
omdat de voors. vrouw veele jaeren by voornaeme Borgers al
hier haere cost met liaere arbeyt in schueren, wassen en anders
heeft gewonnen".
Een jaar later wezen de Regenten weer een verzoek uit Sas van
Gent af, om een jongen aan blaassteen lijdende te willen opnemen.
Maar Ds. Cousemakee „bedienaer des goddelycken woorts tot
Sas", schreef hen in „soodanige ootmoedige en christel. expres-
sien" dat ook nu weer werd toegegeven; waarbij in de notulen
werd aangeteekend dat door het zoo even genoemde schrijven „de
ingewanden van regenten met de samaeritaen tot ontferminge
quaemen aengeset te werden".