V. VAN GENEESKUNDIGEN, ZIEKEN EN
CELLEBROERS.
Zoo lang wij het Gasthuis kennen, bezat het een viertal chi
rurgijns, en sinds 1600 een tweetal doktoren.
Al deze heeren werden door den magistraat aangesteld, en
waren verplicht hun aanstelling in de vergadering der Regenten
te komen vertoonen.
Wanneer wij zien hoe in de 17de en 18d' eeuw de beslissingen
zoowel van het stadsbestuur als van de Regenten, omtrent de
doktoren en de chirurgijns waren, dan ontkomen wij onmogelijk
aan den indruk dat de eerbied voor den geneeskundigen stand
bij die notabelen niet bijster grooten eer af- dan toenemende was.
Heel erg verwonderen doet ons dat, achteraf gezien, niet.
De geneeskundigen dier dagen waren wel gewoon zich te hullen
in een waas van geleerdheid, zij gebruikten wel zeer veel La-
tijnsche vaktermen, maar voor de lijders haalde dat niet altijd
evenveel uit. En wat erger was, uit de notulen blijkt dat daar
waar krachtige hulp beslist noodig was, deze menigmaal moest
worden verleend door „specialisten"die geheel buiten het gesticht
stonden.
Allereerst was daar het steensnijdenhet wegnemen van steenen
uit de blaas.
In Middelburg was mr. Sasbout de latere „stadtsoperateur"
in die jaren daarin zeer beroemd.
In 1667 opereerde hij de weduwe van Pieter Eeys: „synde
deerlick bezocht met de steen".
De operatie geschiedde 26 Mei van dat jaar „ter presentia van
de doctoren en cherurgins van de stadt en van den gasthuyse,
welcke operatie is geschiet seer spoedigh en geluckicli, synde
haer afgelost vyf steenen daer van den eersten synde seer groot