210 gesticht op zich voor 600 gulden 'sjaars, en Dina van Twingbn de beroemde ziekenmoeder, beloofde de alleruiterste zuinigheid. De chirurgijns hebben, naar de notulen meedeelen „volgaarne bewilligd wegens den toestand", en van de dienstboden vertellen de notulen niets. Evenals in 1572 hadden de Regenten in 1795 al het „gewerkte goud en zilver" dat aan het Gasthuis behoordeaan „den Lande" moeten opbrengen. Veel was het niet geweest: „een soucoup, een tabakskomfoor en twee suykerbussenwaard samen 21 ponden vlaams"maar het was dan ook reeds voor de tweede maal in de geschiedenis van het gesticht. Zoo was dan eindelijk de toestand tijdens de „Bataafsche Vrij heid" den tijd dat de Regenten elkaar in de vergaderingen aan spraken met „Burger". Toch was het Regenten-bestuur nooit zoo weinig burgerlijk geweest. Zelfs de aanzienlijksten lieten zich een benoeming tot Regent welgevallen. Maar ook nooit was in den loop der eeuwen de beteekenis van het Gasthuis als toevlucht voor zieken en ge wonden zóó laag gedaald als nu.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 256