215 In geval van een grooter aantal ziekenzou er gebruik kunnen worden gemaakt van „zoo veele gezonde oude mannen en vrouwen" als noodig zou blijken en als het gesticht voor „oude afgeleefde menschen"het arm-ziekenhuistot dat doel zou kunnen afstaan. Op 12 Augustus 1812 werd door den Prefect tot deze reor ganisatie besloten. Ook werd vastgesteld dat volgens de Wet van 15 Pluviose van het jaar 3, de nagelaten goederen van hen die in het Gast huis stierven, niet meer aan het gesticht mochten vervallen, tenzij zich geen rechtmatige erfgenamen aanmeldden. Hiermede was aan het erfrecht van het Gasthuis, dat troetel kind der Gastliuismeestersvoor goed een einde gemaakt. Ondanks het goede dat er ongetwijfeld in de reorganisatie was gelegenkunnen wij ons den toestand in het Gasthuis nauwelijks treurig genoeg voorstellen. Dadelijk bij de instelling der Commission des Hospices waren er tevens voor de gestichten sub-commissies benoemd, wier leden geen deel uitmaakten der Commission. De subcommissie voor het Gasthuis bestond uit drie leden en hield notulen harer vergaderingen; welke notulen aanvangen 5 Juni 1812 en eindigen 30 December 1833, wanneer de sub commissie uiteenging, als gevolg van verschil van inzicht met het verdere Bestuur der Godshuizen. Uit de notulen dier sub-commissie leeren wij den toestand in het Gasthuis vrij duidelijk kennen. En onze indruk kan onmogelijk anders zijn dan deze: wie toen genoopt was verpleging in het Gasthuis te zoeken, moet wel zéér arm en zéér ziek zijn geweest. Toch waren zij er, de menschen die het thuis nog slechter hadden; die lijders aan „borst ziekte, verval van kragten, venerische gebreken, galziektekwij nende ziekte, het water, cattarhale ziekte, geraaktheid, kramppijn, hypochondrie, gevolgen van een verlossing"en hoe al liun ellende verder mocht hebben geheeten. Menigmaal stond er ook niets vermeld dan „ziek op straat gevonden", terwijl ook verminkte en bedelende „consents", van de slagvelden teruggekeerd, trachtten opgenomen te worden. De voeding voor al die menschen was slecht. Het tarwebrood

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 261