216 dat, zooals de notulen vermeldden, „slecht uitsnydt", werd ver vangen door „masteluin", een mengsel van tarwe en rogge. De spijslijsten leeren ons dat er nimmer vleesch werd verstrekt; 's morgens werd er gegeven brood met water en melk's middags in eentonige afwisseling groentesoepenaardappelenpeeënkool zeekoraalzuurkoolbereid en dooreengemengd „naar de saisoenen", en 's avonds pap van boekweitengort of boekweitenmeel". De subcommissie weerde zich, met de ziekenmoeder, zeer ijverig in het vraagstuk der inmaak van zeekoraal voor den ge- heelen winter, en zorgde voor het daartoe noodige vaatwerk. De geneeskundige behandeling was ook lang nog niet altijd verheven boven de simpelste volksbegrippen. Wanneer het in October 1812 blijkt dat er in het Gasthuis 20 arme kinderen zijn met de „zeerhoofdige ziekte"vraagt de Maire nadere inlichtingen. Op het antwoord dat de kinderen werden behandeld met „zee waterbaden, unguentum emolliens, wasschingen met urine en af en toe een laxans", werd daarover de tevredenheid betuigd, onder de opmerking dat er „desnoods een apart lokaal voor zou kunnen worden gehouden". De toestand in de andere gestichten was al niet beter. De spijslijsten voor het Gasthuis opgemaakt, golden ook voor de verdere gestichten; en toen een aantal zieken uit het arm-weeshuis werden overgebracht naar het Gasthuisbleek het dat deze kwamen „zonder hembden en zonder verband". Zoo liep het, onder toenemende verarming, naar het einde der Fransche overheersching. Op 15 Febr. 1811 verklaarde de Sous-Prefect dat er geen geld meer was voor de gestichten en dat deze daarom „in natura" zouden worden betaald. Er werden lijsten opgemaakt in het Franschwaarin werd opgesomd hetgeen de gestichten iedere drie maanden noodig hadden aan voedingsmiddelen en medicamenten. Den 19den April daarop was er hoegenaamd niets meer in liet Gasthuis om te eten; de leveranciers weigerden iedere levering. Op smeekbeden gaf de Maire nu 1100 francs. Reeds den 21sten Mei was dit geld weer op. De Maire ontving de leden der Commission niet: „liy scheen op reis te zyn", werd

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 262