II. 1815-1866. Het College van Regenten over de Godshuizen, bestaande uit de Heeren Anthony Fokker, voorzitter, de leden During, Weyerman en Van de Graft, met Johan Frederik Lants- heer als „amanuensis-rentmeester"begon zijn werk onder de allermoeilijkste omstandigheden. Zelden nam een bestuur een taak over zóó zwaar belast met den achteruitgang der voorafgaande jaren. Achteruitgang aller eerst op financieel gebied, en des te moeilijker te herstellen naar mate deze alom heerschte; maar tevens, en uit dien geldnood voortvloeiende, een volslagen achteruitgang in de denkbeelden, welke leiding moesten geven in het besturen van het ziekenhuis. Want het was den opvolgenden besturen over het Gasthuis niet beter vergaan dan het den enkeling gaat, die door voort durende geldzorgen ter neergedrukt, eindelijk ook zijn schoonste idealen ziet ondergaan in den voortdurenden strijd om het da- gelijksch brood. Van een hoogere leiding in het besturen van het Gasthuis was geen sprake meer, niets was daarvan overgebleven. Alles was herleid tot de allereenvoudigste maatregelen van den strijd om het bestaan. Zooals de verdere geschiedenis van het Gasthuis ons zal leeren is het herstel eerst veel later gekomen, door den tijd en door den opbloei der geneeskunde. De krachtige man met den over zijn tijdgenooten uitzienden blik, dien het gesticht toen zoo zeer behoefde, kwam niet. Ware hij er geweest, wij hadden hem dadelijk in de notulen moeten herkennen, ook al waren al zijn pogingen tevergeefscli geweest. Maar het was en bleef klein werk, jaren lang.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 264