222
er zoo min mogelijk aan te laten doen. En dit werd ook een
der hoeksteenen van het systeem.
Het spreekt van zelf dat in den loop der jaren de gevolgen
niet uit bleven.
In 1820 stond een blok pakhuizen, bij het Gasthuis staande
en behoorende, op invallen.
Een storm met hagelslag gaf voor honderde guldens schade,
daar de stukken er overal afvlogen.
In 1825 deed „een groote watervloed" verschillende vloeren
verzakken, en in 1845 was de top van den voorgevel van het
gebouw zóó bouwvallig, dat er iets aan gedaan moest worden
wegens het levensgevaar voor de voorbijgangers in de Lange Delft.
In 1839 werd er gewaarschuwd voor het gevaar, dat de wand
luis die in het simpelhuis inheemsch was, naar het Gasthuis zou
kunnen overkomen met kleeren die in de eerstgenoemde inrich
ting geregeld werden hersteld. Men troostte zich echter met de
geruststelling dat het vertrek van den kleermaker vrij was van
die besmetting.
Maar eenige jaren later moesten de Regenten tot de erkentenis
komen dat ook deze ellende het Gasthuis en de verpleegden niet
werd bespaard. Een hardnekkige, maar vruchtelooze strijd begon.
En hoewel de voeding sinds den Eranschen tijd allersoberst
was, drongen Burg. en Weth. in 1828 nog weer op zuinigheid
aan en verzochten o. a. bij de gort geen stroop meer te willen
verstrekken.
Wanneer wij dit alles in de notulen nalezen, hebben wij er
geen bezwaar meer tegen, te zien dat ook het streven hulpzoe
kenden zooveel mogelijk af te wijzen, nog onveranderd voortbe-
stond. Het was voor beide partijen wellicht nog maar het beste.
Uit een enkel feit blijkt ons wel, dat de Regenten zelf op de
toestanden in het Gasthuis ook niet trotsch waren. Bij een be
sluit van Juni 1827 werden de bezoekuren beperkt tot twee
dagen, Zondags van 's middags 4 tot 's avonds 8 uur, en Don
derdags van 's morgens 9 tot 's avonds 8 uur terwijl tevens
1) Ook nu nog zijn de beide bezoekdagen voor het algemeen bezoek Zondag en
Donderdagtelkens echter van 2 tot 4 uur.