III. HET UITEINDE VAN HET OUDE GEBOUW. Het was de geneeskunde, en wel in het bijzonder de gezond heidsleer, die de verheffing van het Gasthuis bracht, en tegelijk daarmede de doodsklok luidde over het oude gebouw. Niemand, die niet zelf naleest hetgeen zestig jaar geleden door de jonge gezondheidsleer werd gepredikt, kan ooit een geheel juisten indruk krijgen van de kracht dezer opkomende wetenschap en van den invloed welke op de samenleving werd uitgeoefend door het wetenschappelijk stellen en aanpakken van vragen, die tot dien tijd nooit vragen waren geweest, maar slechts door ieder als van zelf sprekend gedragen lasten. Dat de kamers in de huizen donker waren en onfrischdat de huizen dikwijls vochtig waren en er water stond in den kelder, dat de drinkwatervoorziening zeer dikwijls niet eens aan matige eischen kon voldoendat de privaten meermalen slechts een kleine uitbouw vormden aan de kamers en in ieder geval hun tegen woordigheid verrieden, dat de hout- en turfvuren in den winter zoo dikwijls te weinig warmte gaven, dat alles waren lasten die men ook in de huizen der meest gegoeden vond, maar zonder argwaan gewend was te dragen. Geen wonder dat er onder de toenmalige geneeskundigen een aantal vol overtuiging optrok in dienst van de nieuwe macht. De Ned. Maatsch. tot bevordering der Geneeskunst spoorde hare leden aan tot het bewerken eener geneeskundige plaatsbe schrijving van geheel Nederland. Voor Middelburg werd deze taak aangevat door twee genees- heeren, Dr. A. A. Eokker en Dr. J. C. de Man. Na heel veel arbeid verscheen in 1857 hun: „Proeve eener Geneeskundige Plaatsbeschrijving van de stad Middelburg". Welk een indruk moet dit boek hebben gemaakt op de be woners dier stad!

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 273