229
Gelukkig dat de beide mannen, die zoo doordrongen waren
van de groote hygiënische tekortkomingen der samenleving, on
danks alle ongemakken in hun jeugdtoch zoo voortreffelijk
hadden leeren lezen en schrijven
Toen in 1857 de Plaatsbeschrijving verscheen, was het oude
Gasthuis reeds gevallen voor den strijdlust van deze twee dok
toren.
Het was aldus gekomen.
In 1843 was het getal der Regenten door het stadsbestuur
gebracht op acht, met tevens twee speciaal gecommitteerde leden
voor het Gasthuis, voor het Weeshuis en het Oude Mannen- en
Vrouwenhuis.
De subdirecties werden nu ontbondendie voor het Gasthuis
had trouwens de laatste tien jaren alleen maar in theorie bestaan.
Bij deze reorganisatie werd Dr. A. A. Lokker Regent en
tevens gecommitteerde voor het Gasthuis.
In 1846 werd Dr. J. C. de Man, die in 1841 te Leiden
was gepromoveerd, tot geneesheer van het gesticht benoemd.
Aldus waren binnen korten tijd deze beide mannen in nauwe
betrekking tot het Gasthuis getreden.
Reeds 24 Maart 1849 kwam in de Regeutenvergadering een
zeer uitvoerig rapport ter tafeleen memorie van de stads-genees-
heerenopgesteld en geschreven door Dr. de Man.
In dit rapport werden alle gebreken van het gesticht opgesomd
en als voornaamste redenen tot de opstelling van het klaagschrift
opgegeven „omdat het publiek nog alzo met een soort van afkeer
spreekt over het Gasthuis en speciaal de armen dezer stad nooit
naar de voorregten die zulk een huis aanbiedt verlangen tenzij
verregaande ellende of vrees voor den naderenden dood hen doen
besluiten er toe over te gaan, zooals zij dit noemen; hetgeen de
stadsdoctoren huiverig doet zijn om over eene verpleging in het
Gasthuis te spreken. En omdat het ons, ook als private genees
kundigen hoogst aangenaam wezen zou, dat het eenige gesticht
hetwelk onzen werkkring in de maatschappij in het groot ver
tegenwoordigt, zich in zoo mogelijk goeden toestand bevond".
De hoofdpunten van het gedocumenteerde requisitoir waren
kille zalen, te hoog geplaatste ramen, hier en daar nog steenen