20
de grootte hitte zeer onbekwaam, en principalijk ter oorzake dat
dezelve plaatse was gelegen ten zijden van het land niet verre
van den zeekant, hetwelke om de verre woonste van eenige
luiden en ook het nabij wezen van den vijand (hen) supplianten
te meer verzwaarde en in hun diensten verhinderde". Om die
reden waren zij te rade geworden (zoo schreven zij) uit te zien
„naar eenige betere en bekwamer plaatse tot dienste van hunne
gemeente, zulks dat zijlieden daartoe een huis hadden gekocht
in den dorpe van de Groede in de Slijkstrate, als zijnde de
middele plaatse van de voorschreven drie plaatsen 1), die mits
dien bekwaam was om hunne bijeenkomsten en godsdiensten te
oefenenen daartoe ook te gebruiken het gelui van de klokke
gelijk andere kerken waren doende". Echter (zoo verzekerden
zij) lag het geenszins in hun voornemen „aldaar te maken eenige
kerkelijke edificiën", zij wilden alleen „van binnen ruimen de
schutselen en muren" en voor het overige het huis laten „in zijn
posture, gelijk die van hun religie in andere plaatsen en steden,
zoo tot Vlissingen als tot Aardenburg hadden gedaan"en kwamen
nu het Vrije verlof vragen dit plan ten uitvoer te mogen leggen -).
In afwachting van hetgeen door het Vrije op hun verzoek
zou worden beschikt, hielden de Mennonieten op 13 Januari
1647 in het bewuste huis hun vermaning zonder acht te slaan
op het wettelijk verbod, hun daags te voren door den berijder
of gerechtsdienaar van wege de overheid te Groede aangezegd,
tot groote ergernis natuurlijk van de hoofdmannen en den ker-
keraad der parochie, die van het gebeurde aanstonds aan het
Vrije bericht gaven. Wat de Doopsgezinden hadden onderstaan,
was naar hun oordeel niets anders dan een „groote vermetenheid"
en een „pure nieuwigheid" tevens. Immers zij hadden alreeds
hun vermaanhuis te Nieuwvliet, waar ook het meerendeel van
hen woonde, terwijl er in de Groede maar zeer weinige waren
1) Nieuwvliet, Groede en Breskens.
2) Request aan het Vrije door dit college op 21 Dec. 1646 overgezonden aan
den hoogbaljuw van het VrijeCornelis Musch te 's Graveuhageen door Musch
tegelijk met het begeleidend schrijven van het Vrije doorgezonden aan de Staten-
Generaal op 29 Dec. 1646.