44 eenkomstig de aloude bestemming dezer goederenhun inkomsten voor kerkelijke doeleinden hetzij geheel of gedeeltelijk aan wendden, en zoo namen zij dan, zelve ten slotte den last op zich nemende dien zij eerst voor rekening van de ingelanden en dorpsbewoners hadden gelaten op 15 April 1656 het besluit om „tot verval van den opbouw van kerkpredikants- en school huis te aceordeeren de som van 13 tot 15000 gulden zonder meermits dat die penningen (zouden) moeten gevonden worden 1° uit de som van 1800 pond Vlaamsch of daarover, wezende een gedeelte van de restanten van den ontvang van Bartuolo- mkus Diericx over 1654, en 2° uit de opbrengsten van de vruchten van de kerkegoederen van Schoondijke van 1655". Cornelis Lampsins, de bekende burgemeester van Ylissingen, ontving daarop van de Staten-Generaal last om zich naar Schoon dijke te begeven en het werk van hunnentwege aan te besteden 2). In het begin van 1656 zond Lampsins bij hun Hoog Mogenden een verslag in van zijn verrichtingen. Hij had, dus meldde hij, de polderrekening van den Prins Willem bijgewoond, en daar voorgesteld een plaats aan te wijzen voor de kerk, de pas torie, het schoolmeestershuis en de school, waarop besloten was die te stichten halverwege tusschen het dorp en de vaart 3) „om alzoo de straat van het Prins Willemsdorp tot aan de vaart te betimmeren, hetwelk men meent (schrijft hij) eer kort geschieden 1) Zie hiervóór blzz. 40 41. 2) Resol. Staten-Generaal 15 en 20 April J656. 3) Bedoeld is de vaart, die van Scherpbier langs den Trageldijk en den Schoon- dijkschen Dam naar de Sasput liep. Deze was n.l. bij de bedijking van den Prins Willem gedolven om de schippers van Sluis, Aardenburg en Oostburg te gerieven, aanvankelijk toch had men den Prius Willem met twee dijkeu, een bij Scherpbier en een bij den Schoondijkschen Dam aan de dijkage van Groede gehecht. Doch wijl de daardoor veroorzaakte versperring en afsluiting van het tusschen Groede en Schoon dijke liggende Nieuwerhavensche gat den Henricus en kleinen Sint Anna-polder aan overstrooming blootstelde, werden deze beide dwarsdijken op order van de Staten-Generaal van 3 Sept. 1652 wederom doorgestoken, zoodat die van den Prins WTillem verplicht waren hun polder van Scherpbier af tot den Schoondijkschen Dam met een nieuwen zeedijk te beveiligen (vgl. Request ingelanden van Groede aan Staten-Generaal 17 Mei 1698 en Brief Vrije aan Raad van State 7 April 1739).

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1916 | | pagina 90