56 eenigszins gebonden door de eischenwelke hij aan leerredenen meende te moeten stellen, daar waar hem die band niet knelde, kon zijn talent zich ten volle ontplooien en wist hij zijn gehoor mee te sleepen, niet alleen door de bekoring van zijn „maïsolie, melodische stem"maar ook door den weelderigen rijkdom van zijn taal. Van der Palm is zeker wel, naast Simon Stijl, de meest zuivere vertegenwoordiger van het kunstproza dier dagen, waar naast echter toen reeds een ander, meer natuurlijk genre tot bloei kwam, waarvan o. a. de dames Wolff en Deken en Jacob Geel zulke meesterlijke proeven hebben geleverd. Onze tegen woordige smaak heeft vaak geen vrede meer met den kunstigen bouw zijner perioden, vol statige deftigheid. Reeds de aanhef klinkt ons gekunsteld „Ofschoon ik het gewicht gevoele van het werk, dat gij mij hebt opgedragen en 't welk ik in dit uur moet volbrengen ja schoon ik het altijd voor een uiterste poging des men- schelijken verstands heb gehouden, de deugd naar waerde te verhefFen, en, in den naem eener verlichte maetsehappij die geheiligde schatting van hulde en erkentenis te betalen, die zij aen de verdiensten en aen de asch van groote mannen zoo onbetwistbaar verschuldigd is: ofschoon ik thans, mis schien meer dan ooit, het gebrekkige mijner oeffening en bekrompenheid mijner vermogens beseffe, om aen uw oog merk, en veelligt ook aen uwe verwachting te beantwoorden; nogthans kan ik u de aendoening mijnes harten niet ver bergen, dat gij mij tot de volbrenging van een pligt hebt geroepen, dien ik niet anders, dan als een dierbaren lijkpligt voor eenen afgestorven weldoener kan aenmerken". Ook vinden we misschien, dat valsch-effectbejag den spreker te dikwijls er toe verleidt, om in trillende handen, bevende lippenweenende oogenbetraande wangen en bevochtigde graf zerken de middelen ter ontroering te zoeken. „De hoogmoed heeft Piramiden gesticht en Mausoleën gebouwdmaar wat kan de vriendschap en dankbaarheid Helaes! zij kunnen peinzend en met een stikkend hart bij het zwijgend overschot nederzitten; zij kunnen het, wanneer

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1917 | | pagina 102