57 haer deze laeffenis vergund wordt, met hare tranen bedaeuwen en het is hare uiterste poging een handvol geurige bloemen op te zamelen, en op den bevochtigden grafzerk uit te strooyenKomt laten wijvóór alle andere lof- spraekaan hem ons weemoedig aendenkenonze dankbare tranen wijden! laten wij zijne stille rustplaats opzoeken, en weenende op zijn grafzerk schrijven: hier ligt een menschen- vriend Maar we mogen niet vergeten, dat Van dek Palm zijn „lof reden" schreef in den tijd, toen er beken van tranen door het litteraire landschap vloten. Keith's Julia en Ferdinand en Constantia waren zoo dóórnat van het zilte vocht, dat men ze wel wringen kon. Zelfs de dames Wolff en Deken konden zich niet vrijhouden van de algemeene besmetting. Later zal Huet Tollens nog ver wijten, dat hij zijn stoere helden op Nova-Zembla te veel laat schreien en de tijd is nog niet aangebroken, dat in Piet Paaltjens geestig de draak gestoken wordt met deze weeke sentimentaliteit. Een andere vraag is het: hoe kon een volbloed patriot, twee jaren geleden voor de Prinsenvrienden gevlucht en weldra weer een der hoofdleiders van de omwentelingspartij te Middel burg, in oprechtheid een bijna aanbiddende verheerlijking leveren van dezen edelman, ex-representant van den gehaten erfstadhouder, die gezeten was op „den troon des gewelds?" Het komt mij voor, dat zij, die in deze vraag een bedekt verwijt van onoprechtheid leggen, te hard oordeelen. Het is waar, dat Bildekdijk niet de eenige was, die Van dek Palm; een „tijdslaaf" noemde„steeds draaiend met den wind." On getwijfeld heeft deze zekere bewegingen gemaakt, die aan een girouette herinneren. Niet hij had zich zeker in de eerste plaats behoeven geroepen te gevoelen, om zoo kort nog na het herstel een „Gedenkschrift van Neerlands herstelling" te schrijven, of in 1828 die bekende rede uit te spreken, overvloeiende van eer betoon en omwolkt door wierook voor den Oranjevorst. Maar hoe weinigen zijn zich in die tijden gelijk gebleven? Schreef Bildekdijk zelf niet een Ode aan Napoleon? Doch voor den hooggestemden toon, waarop de jonge Van der Palm den lof van den heer Van de Pekke zong, mag

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1917 | | pagina 103