64 in het voorbijgaan noemt, wist zich voortreffelijk te beheerschen en besloot de plechtigheid der eedsaflegging met een hartelijke toespraak aan de nieuw gekozen leden van den Raad. De roeping om zich op den voorgrond te plaatsen, meent Beets, was hem niet bepaald aangewezenook al wijl hij tot den gees telijken stand behoorde. Het is, of Van der Palm deze aanmerking voorziet en al bij voorbaat tracht te weerleggen. In de burgervergadering van 27 Februari 1795 wordt tot lid der municipaliteit gekozen de heer De Fremery predikant te Middelburg. Daar opnieuw enkele gekozenen hebben bedankt en men mag vreezen, dat ook De Fremery zich niet voor aan neming van het hem opgedragen ambt zal laten vinden, wordt hij „in requisitie gesteld", zoodat weigering onmogelijk is. Hoor nu, hoe Van der Palm op de hem eigen wijze den Bedienaar des Woords toespreekt: „Zoo mogen wij dan op dit oogenblik ons verblijden, dat wij onder onze vertegenwoordigers ook een Leeraar van den gezegenden godsdienst aanschouwen. Een vooroordeel overwonnen en de Belangen der Burgerij onbetwistbaar in goede handen gesteld, ziedaar een dubbele reden tot blijd schap. Maar zou men inderdaad kunnen twijffelen, of de Post, dien gij thans aanvaard en het ampt dat gij in deese stad in de hervormde gemeente bekleed, met eikanderen bestaanbaar zijn? hoe! was dan de Leeraar van den Gods dienst geen Burger van zijn vaderland, eer hij Prediker werd? Blijft hij geen Burgeral werd hij door partijzucht en kwaadaardigheid van den Kansel geweerd? 2) 't Is waar, toen eerlijkheid en staatkunde in eeuwigen strijd met eikanderentoen staatkunde en deugd twee denkbeelden waarendie eikanderen vernietigdennog meertoen staat kunde den Godsdienst tot dekmantel haarer gruwelen en de dienaars van den godsdienst gebruikte om haat en ver- 1) Zie ook Middelb. Cour., 3 Maart 1795. 2) Cursiveeriug van mij (N.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1917 | | pagina 110