70 het Psalmzingen, off de beginselen van den Godsdienst, in de duytsche, Fransche en Engelsche Talen, mitsgaders, tot het leeren van speldewerk, Linne Naaien, en Breien, ten zij Hij of Zij alvorens zij Poorter of Poorteresse dezer Stad Lidmaat der christelijke Gereformeerde religie, gezond in Leer en Leven staande te goeder Naam en faam, en bereikt hebbende den ouderdom van vijff en Twintig Jaaren. (art. 1). Wanneer iemand alle deze vereischtens hebbendegenegen mogt zijn om binnen deze Stad, off derzelver Ambachten School te houden, zal hy off zij, zich eerst moeten addres- seeren aan Heeren Scholarchen als mede aan Deken en Beleders van dit Gilde, ten einde door dezelve toegelaten wordende dan volgens oud gebruijk te worden geexamineerd ingevolge het Placcaat, der Heeren Staten van Zeeland dato 8 Februarij 1583. (art. 2). Bij deze examinatie zal men genoegzame blijken moeten geven van de benodigde kundigheden tot het beroep van schoolmeester of schoolmatres vereischt wordende, en bepaal delijk in het Leezen duydelijk spellen en leezen van alle soorten van schriften zo gedrukte als geschrevene in het schrijven van een goede hand, in het zingen van Psalmen in de Gronden van de Oijfferkunst en geographie, en vooral in de Eerste beginselen van den Christelijken gereformeerden Godsdienst" (art. 3). Voor „inkomgeld en ter bekoming van deszelfs Acte van Admissie" was iedere schoolmeester verplicht „zes Ponden Vlaams ten behoeve van het Gilde, vijff schellingen voor den knape, x) en een Gulden, ten Profijte voor den Armen deser Stad" te betalen; de „matressen" kwamen vrij met een entree van „drie Ponden Vlaams, en zes Stuyvers". De uitvoerige ordonnantie regelde het geheele schoolmeesters- bedrijf en bevatte, behalve bepalingen betreffende de „inkomst" der gildeleden, ook voorschriften omtrent hun uitvaart: 1) Gildeknecht.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1917 | | pagina 116