74
regeling van de toelating der onderwijzers en verscherping van
het toezicht. Voorzichtig als hij was, verzekerde hij zich vooraf
van de medewerking van de schoolmeesters, die hij wist te over
tuigen van de noodzakelijkheid, „hun gilde te dissolvéren en in
plaats daarvan een college van schoolhouderen op te Tichten vol
gens een nieuw reglement van huishoudelijke directie en alles
onder approbatie der stedelijke regeering".
Het toezicht op de scholen zou worden opgedragen aan een
„collegie van opzieners over het publyk onderwys".
In de plaats van het instituut der Scholarchen, dat geheel
onvoldoende was gebleken, kwam nu dus een Schoolcommissie,
bestaande uit vier leden, waarvan twee door de Stedelijke Re
geering te kiezen uit haar midden en twee uit de burgerij.
Van deze laatsten behoorden een te zijn Predikant der her
vormde kerk. Deze commissie zou zich voor het afnemen der
examens doen bijstaan door drie der bekwaamste schoolmeesters,
die ook tot het bV/wonen der gewone deliberation zouden worden
toegelaten en door de onderwijzers zelf uit hun midden zouden
worden aangewezen.
De voorstellen van scholarchen en het bijgevoegde reglement
werden door de Municipaliteit gearresteerd in hare vergadering
van 7 Mei 1796. In deze zelfde vergadering nam Van deii
Palm afscheid van zijn medeleden wegens zijn aanstaand vertrek
naar Leiden, waar hem het professoraat in de Oostersche talen
was opgedragen.
Kon hij dus aan de verdere uitwerking zijner ontwerpen niet
meer deelnemen, toch komt hem de eer toe, de grondslagen
gelegd te hebben voor de hervorming van het onderwijs in Mid
delburg. In de hierachter afgedrukte nota hooren we hier en
daar reeds enkele tonen, die ons later nog luider zullen tegen-
klinken in de bekende rede, door hem als Agent der Nationale
Opvoeding in den kring van Schoolopzieners uitgesproken (16
Juli 1801). In de scholen was niet maar hier en daar iets te
recht te brengen, „maar alles, het een melaatscher dan het
andere, te herstellen en te herscheppen". En al bleek hij als
1) Bijlage 8.