95
meest dienstig zouden kunnen zijn tot verbetering van het School
wezen binnen deze stad, vinden zieh daardoor geregtigd en ver-
pligt, om uwe presieuse aandacht voor eenige oogenblikken te
occuperen, en hebben diensvolgens de eer ulieden te rapportéren
Dat de staat van het Schoolwezen binnen deze Stad niet slechts
vatbaar is voor vele en zeer aanmerkelijke verbeteringen, maar
dat men denzelven waarlijk, eenige zeer weinige goede, en een
klein aantal middelmatige scholen uitgezonderd, in goeden ernst
beklagelijk noemen kan, en zulks te meer, indien men niet slechts
eenige meest machinale oeffeningen in de scholen verricht, maar
ook de grondslagen van beschaving en kennis in dezelve begeert
gelegd te zien.
Dat deze deerniswaardige toestand der scholen, ook aan de
voormalige stedelijke regering geensins onbekend was, waarvan
de oprichting van twee geprivilegieerde Fransche scholen, met
verscheiden emolumenten begiftigd, en onder eene geheele aparte
directie staande, ten bewijze kan verstrekken, als waardoor ge
zorgd wierddat ten minsten Regenten en meer vermogende,
wie het niet gelustte of convenieerde, om hunne kinderen naar
Hollandsche kostscholen te zendengelegenheid bekwamenom
deselve alhier de beginselen eener beschaafde opvoeding te doen
genietendoch welke oprichting tevens aan den eenen kant de
andere scholen benadeelde en nederdrukte, en aan den anderen
kant de zorg en het opzicht over dezelve aanmerkelijk deed ver-
flaauwen, en dus in eene dubbelde evenredigheid de verbetering
van het algemeene schoolwezen tegenwerkte.
Dat wijders deze slechte staat der scholen grootendeels, zoo
niet alleen, moet toegeschreven worden, aan de onbekwaamheid
en meerdere of mindere ongeschiktheid der voorwerpen, die van
tijd tot tijd tot het schoolhouden zijn toegelaten; iets, dat bij
de tot heden gesubsisteerd hebbende school-ordonnantie, of geheel
onvermijdelijk was, of althans ligtelijk voorzien kon worden.
Dat, wel is waar, de geringe bezoldiging, en het zeer sober
bestaan der meeste schoolhouders binnen deze stadaan de ver
betering van welker lot men nimmer ernstig genoeg gedacht
heeft, hiertoe veel heeft kunnen contribuéren; dan, dat ook dit
gebrek natuurlijk heeft moeten voortvloeyen uit de admissie van