96
incapabele personenwelkeom eenig bestaan te kunnen hebben
moesten beginnen met het loon te bedervenwaardoor ten tweeden
het getal der schoolmeesters te zeer aangroeyde, om aan elk
derzeive een ordentelijk inkomen te verzekeren; en waardoor
eindelijk het publyk onderwijs te zeer in verachting geraakte
om van de zijde der ouderen eenige aanmerkelijke spenduen
voor dit zoo aangelegen gedeelte van de opvoeding hunner kin
deren te kunnen verwachten.
Dat wijders eene voorname reden van de toelating van onbe
kwame voorwerpendaarin gezocht moet wordendat het school
wezen tot nu toe heeft uitgemaakt een gilde (de twee gefavoriseerde
kostscholen altijd uitgezonderd) waarom het zelve vernederd wierd tot
de classe der handwerken, der monopoliën of liever der machinale
kostwinningenwaaraan menmits voldoende aan zekere bepaalde
vereischtensaltijd deel kon erlangen; van welke vereischtens
wel het notabelste was de betaling van 6 voor entreebe-
halven het douceur voor den hnape en de jaarlijksche contributie.
Dat het examen, bij de schoolordonnantie bepaald natuurlijk
het voorkomen moest hebben van een gildeproef, waarmee men
niet gewoon is het zoo nauw te nemen, dewijl een onbekwaam
voorwerp natuurlijk voor de gildebroeders en Regenten een minder
redoutabel sujet is, dan een man van meer uitstekende vermogens
of talenten, en deken en beleders bij de instandhouding der gilde-
kas zulk een onmiddelijk belang hebben, dat het zelve gereedelijk
alle andere bedenkingen overweegt.
Dat wel, aan het hoofd van dit gilde door de stedelijke regering
indertijd geplaatst waren scholarchen, doch wien het of aan ge
noegzame authoriteit ontbrakom zoodanig misbruik krachtdadig
tegen te gaan, of althans aan voldoende bewijzen, dat zij langs
dien weg aan het oogmerk hunner aanstelling, en den wil hunner
committenten zouden beantwoorden; daar zij, ofschoon een bij-
zonderen naam dragendenogthans doorgaans gesupponeerd wierden
alleen datgene te zijn, wat bij andere Gildens de overdekens
waren, die zich doorgaans in de admissie van gildebroeders geen
partij stelden: (behalve dat scholarchen indertijd zich niet zelden
1) spendiën