5 oever te vergewissen, werd hem door dijkgraaf en gezworenen te verstaan gegeven, hoe het naar sommiger oordeel „in plaats van dezelve inlagen alzoo verre binnenslands te leggen dienstiger ware tot behoudenis van zooveel landen, hofsteden en erven en tot stuiting van de naderende zee, dat men trekken moest eenige paalhoofden, dichtgesloten en gebonden en met rijs en steen opgevuld, strekkende van de twee principale vaste duinkanten over de valleien tot op het afdragende strand, zoodanig gefor meerd als de paalhoofden en kistingen aan en omtrent den Westkappelschen dijk zijn gemaakt, welke paalhoofden ter be kwaamste plaatse gelegd en wat meer tot maintien van de buiten dijken, duinen en stranden met hoogen en uitzetten zoude kunnen te werk gesteld worden, gehouden werd voor geen onzeker maar een zeker middel om de zee niet toe te geven of in te volgen, daar ter contrarie, gelijk aangewezen wierd, dat telkens de inkankeringen door verscheidene inlagen of binnendijken d'een op d'ander de voor schreven polderen merkelijk waren verminderd en verzwakt, en daarentegen de zee en stroomen van vloed en ebbe naar advenant zoo vermeerderd" Het is de vraag of de ingelanden, met de fatale gevolgen van de inlagen voor oogen, niet van hun oorspronkelijk plan zullen hebben afgezien en zich uitsluitend bepaald tot het maken van de hun aangeraden paalhoofden. Dat men deze laatste destijds metterdaad heeft opgesteld lijdt geen twijfel, want, gelijk de ingelanden in 1695 zelf aan de Staten- Generaal mededeelden, hadden zij sedert 1691 de opbrengst van de over hun dijkage geheven landsbelastingenwelke hun in Augustus van genoemd jaar voor dit doel waren afgestaan 2), te zamen met hetgeen geind was van de dijkgeschoten besteed aan het leggen van zeer zware werken en paalhoofden. Naar hun meening viel er niet aan te twijfelen of die werken zouden „de diepte van de zee eenigszins keeren", maar dan behoorden zij naar den eisch te worden onderhouden en zoo noodig ver groot en verhoogd, en hiertoe, verklaarden zij, waren de inge- 1) Verbaal van Johan Eeck, gecommitteerde van den llaad van State tot de verpachting der tienden in Vlaanderen van 1691. 2) Resol. Staten-Generaal 8 Ang. 1691.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1917 | | pagina 51