56 nam haar beteekenis niet toe en haar belang staat bij den handel in vreemde lakens dan ook verre ten achter Zooals wij reeds zagen, waren de wantsnijders, de lakenhan delaars bij uitstek in de Middeleeuwen, met de wijnkooplieden de voornaamste leden der koopmansbroederschap, wier statuut in 1271 werd vastgesteld. Wel spreekt deze gildenbrief van de hal, waar de lakens werden verkocht, de oudst bekende in ons land 2) maar overigens bevat deze bron over den lakenhandel niets. In 1323 echter werd aan Middelburg een privilege ver leend 3), dat in de belangrijkheid van dien handel een duidelijk inzicht geeft. Toen kreeg de stad de vrijheid een jaarmarkt te houden, ingaande met Maria Magdalena-avond (21 Juli), en evenals op de beroemde messen te Champagne 4), waren een paar dagen daarvan voor den lakenhandel gereserveerd 5)van alle kanten, kunnen wij ons voorstellen, kwamen gedurende die dagen de kooplieden van West-Europa naar Middelburg. Maar evenals elders het geval was, was de detailverkoop van laken den vreemden lakenhandelaars alleen op de jaarmarkt toegestaan 6). Overigens was de kleinhandel aan de stedelijke wantsnijders voorbehouden. Ook het accijnsontwerp van 1326 getuigt van de beteekenis der Middelburgsehe lakenmarkt; talrijk zijn de soorten, die het ons opnoemt. Naast de „ghemengde" lakens, waarvan ook het privilege van 1323 spreekt 7), vermeldt het 1) Dat de Middelburgsehe industrie een produkt van mindere qualiteit voort bracht blijkt ook wel hieruit, dat de stadsregeering Middelburgsch laken voor de bekleeding harer leden en ambtenaren blijkbaar niet goed genoeg achtte, maar ge regeld de benoodigde lakens in Vlaanderen deed aankoopen zie Kesteloo, t. a. p. p. 196 en verder de stadsrekeningen, passim, 2) Voor de overige steden, zie de opgave bij Posthumus, t. a. p. p. 167 noot 2. 3) Van Mieris, Charterboek II p. 316. 4) Vergelijk Bourquelot, Les foires de Champagne (1865) 1 p. 83 vlg. 5) „die eerste twee daghe van lakene, van marserien ende van allen anderen goede drie daghen ende niete laugher". 6) Zie van Mieris II p. 331. Voor Delft: Oorkondenboek I no. 418. 7) Van Mieris II p. 316. Ook in den Ilaarlemschen accijnsbrief van 1274 komt dit en eenige volgende soorten, evenals in andere bronnen, voor; zie Huizinga, t. a. p. p. 66.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 102