65
Aken, Maastricht, Brussel en Gent als te water den Rijn af
langs Dordrecht en vandaar binnen door Holland en Zeeland
werd het verkeer van het Rijnland naar Brugge en Antwerpen
geleid. Deze routen, van tegengestelden kant aanloopend op
hetzelfde eindpunt, werden hier gesneden door den handelsweg,
die van Engeland naar het vasteland voerde. Met Vlaanderen
in het algemeen en met Brugge in het bijzonder, onderhield
Engeland reeds vroeg levendige betrekkingen Het verkeer
met Keulen, dat oudtijds langs Rijn- en Maasmond was gegaan
en waardoor Tiel eenigeu tijd als handelsstad heeft gebloeid,
vond in de 14e en 15e eeuw grootendeels plaats over Walcheren,
het bruggehoofd in het verkeer met het continent; van alle
vreemdelingen bezochten de Britten het meest de Middelburgsche
markten. Behalve naar Keulen, richtte zich hun verkeer naar
Bergen-op-Zoom en vooral naar Antwerpen, eerst langs de Ooster-
schelde, later, in de 15e en vooral in de 16e eeuw, langs
de Honte 2). Het was dan misschien ook wel vrnl. dat Engelsche
verkeer naar het vasteland, dat hertog Aelbrecht van Beieren
op het oog had, toen hij in 1365 aan Westkappel toestemming
gaf, daar „vele goeder luyden, die by der zee hem generen,
beyde mit groten scepen ende mit cleynen, van allen landen,
die voirby of in den lande van Walcheren havenen zoecken,
dichen in verliesen ende in groter vresen gewesen hebben om
tgebreck van kennissen up tlant van Walcheren", vierboeten,
bakens of vuurtorens dus, op te richten en voor het onderhoud
daarvan van alle schepen, „die binnen den gaten tusschen
Walcheren ende Wolpen ende tVeergat incomen sullen" toestond
een zeker recht te heffen 3).
1) Vgl. Hüpke, Brugge's Eutwickluug p. 44 vlg.
2) Zie hiervoor Snelleu, t. a. p. p. 17 vlg.
3) Privilegia ducis Caroli (A. R. A., Archief Leenkamer no. 64) f 55.
Het stuk is ook voor de geschiedenis der toenmalige scheepslypen (zie hiervoor
B. Hagedoux, Die Eutwickluug der wichtigsten Schiffstvpen bis ins 19 Jahr-
hundert (Berlin, 1914); W. Vogel, Geschichte der Deutsche Seeschitfahrt I (Berlin.
1915) p. 491 vlg.) niet zonder belang. Bepaald werd, dat „elc schip, dat gecasteelt
is, zal geldeu 3 sc. elc scip, dat doirgaende balkeu heeft, 2 sc..; eiken hoccboot
2 se.; elc bruynvischscip 12 pen. gr.; elc toochscip 2 pen. gr.; voort elc scip, dat
niet vernoemt en is, zal geldeu 12 pen. gr. Voort alle scepeu, die vaeren van
Archief 1918. 5