Ill 1714 waren de gewone dijkgeschoten zoo zeer gestegen, dat van het gemet had moeten betaald worden in 1715: 10 schellingen 3 stuiver, in 1716: 8 schell., in 1717 en 1718: 13 schell. 2 stuiver, in 1719: 6 schell., in 1720, 1721 en 1722: 10 schell., ongerekend nog de rijksdaalder, jaarlijks van ieder gemet op te brengen voor de Staten- en andere belastingen. Verder had de Watering nog een schuld te haren laste van 39900 gulden, waarvan men jaarlijks de interessen had te voldoen, en nu zouden bovendien met het leggen van de inlage wederom over de 100 gemet van haar scliotbare oppervlakte verloren gaan. Zooals nu de zaken stonden, was elk gemet al belast met 6 gulden kapitaal, en thans zou er opnieuw geld te leen moeten opgenomen worden, waarvoor zij vreesden dat nergens crediet zou te vinden zijn zoo uit hoofde van den hachelijken toestand van de Watering als omdat zij bereids met zoo zware schulden was belast. Daar kwamen tot overmaat van ramp nog hij de geringe gelding van de granen en de wanoogsten, nu eenige jaren achter een opgedaan. Een en ander veroorzaakte dat wel omtrent een derde gedeelte van de landerijen in de Watering gemiddeld geen hoogeren pachtprijs had kunnen bedingen dan 12 schellingen van het gemet, dat de pachters insolvent werden en dat de inge landen „alle de gebruikers zeer vele jaren pacht aan hun eigenaren ten achter zijnde, zelve 4 tot 5 jaar water- en dijkpenningen hadden moeten voldoen, zonder van hun eigendommen eenigen huurpenning te ontvangen. Dientengevolge waren de landerijen zoodanig in waarde gedaald dat zij bij taxatiën, van wege het College van den Vrije en de verschillende leenhoven verricht, op slechts 3 a 4 pond werden geschat en de schoonste en vrucht baarste bij openbare verkoopingen geen hoogeren prijs konden halen dan 5 pond. Om al die redenen verzochten zij dat de Staten-Generaal hun geliefden af te staan voor zeven achtereenvolgende jaren de jaar- lijksche opbrengst van de verponding en andere Staten-belastingen, teneinde ze gedurende den genoemden termijn voor de verdediging van hunne Watering te kunnen gebruiken 1) Request Watering aan Staten-Generaal 10 Febr. 1723.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 157