114 Niettemin liet de directie de door Alvarez en Crabbendijke voorgeslagen werken uitvoeren aan liet Kievittepoldertje, dat zich van het westen af tot aan den Tienhonderd toe over een lengte van 612 roeden uitstrekte. Zij ging er toe over omdat, ingeval de kleine zandheuveltjes en zanddijkjcs, door welke de Kievitte- polder tot dusver droog was gehouden, in den aanstaanden winter kwamen door te vloeien, de Watering alsdan een nieuwe zeedijk zou bekomen van ruim 600 roeden, die men op buitengewoon kostbare wijze en met van binnen gehaalde aarde zou moeten verzwaren en van kram- en rijswerken voorzien. Aan uitstel was hier groot gevaar verbonden, want brak de Kievittepolder door, „die niet anders als zand was", dan waren de voorlanden, stranden en overblijfsels van duinen, die aan de noord- en noord westzijde lagen, onherroepelijk verloren. Dit alles, te zamen met de vrees dat de Watering, die noch voorraad van geld noch crediet meer bezat, geen kapitaal meer te leen zou kunnen verkrijgen, omdat de landen „door alle de desastres" bijna niets meer waard en zulks meestendeel onver- koopelijk waren, noopte de directie zich in hetzelfde jaar 1729 andermaal tot de Staten-Generaal om steun te wenden. Zij wilden gaarne, aldus verklaarden zij in hun request, gedurende zestien jaar achtereen 10 schellingen over elk gemet omslaan voor dijk en watergeschot, maar verzochten hunne Hoog-Mogenden voor een gelijken termijn van jaren aan de Watering af te willen staan de volle opbrengst van de verponding, onder beding dat deze te zamen met het geschot van 10 schellingen per gemet jaarlijks aan de verdedigingswerken werd besteed. In een bericht, door de ontvangers van 's lands middelen te Sluis Jordens en Durven naar aanleiding van het request der directie bij den Raad van State ingediend, werd erkend dat de Cadzandsche zeewerken metterdaad „in een gansch slechten, deso- laten en kommerlijken toestand" verkeerden, zooals hun hij een inspectie in vereeniging met den opzichter-generaal van Doeveren gedaan, persoonlijk was gebleken. Werden er niet sjjoedig doel treffende middelen ter hand genomen, zoo stond het naar hun inzien te vreezen dat de Watering het geweld van de golven niet langer zou kunnen wederstaan maar hier of daar „een inbreuk

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 160