115 of inundatie" moeten lijden. Zoodanig gevaar was naar het gevoelen van hen beiden en van van Doeveren alleen af te wenden, indien de buitengewone werken werden aangelegd, die door den laatstgenoemde waren geprojecteerd en volgens zijn be rekening ruim 23000 gulden zouden kosten een uitgaaf, zoo voegen zij er bij, welke de ingelanden onmogelijk konden betalen. Zij gaven mitsdien aan hunne Hoog-Mogenden in bedenken om aan de Watering in plaats van de gevraagde zestien voorloopig negen of tien jaar lang vrijdom van verponding te verleenen mits het geschot van 10 schellingen per ge met bestendigd, de ontworpen werken uitgevoerd en de ordinaire werken naar den eisch onderhouden werden t). Mede achtten zij het wenschelijk te verordenen niet alleen voor de Watering van Cadzand maar „voor alle dijkages en polders hieromtrent in het generaal", dat voortaan geen onderhandselie aanbesteding meer plaats mocht hebben van werken en leverantiën maar dat zulks in het openbaar geschieden moest, alsook dat, tot voorkoming van bedriegerij, bij het lossen van rijs en andere materialen een van de gezworens der Watering of de commies toe zicht zou moeten houden en dat de geleverde steen moest gewogen worden. Verder, meenden zij, viel er ook op de bestuurskosten van de Watering te bezuinigen. In plaats toch van de drie gezworens, die zij thans bezat en ieder 120 gulden bezoldiging genoten, zou men er twee kunnen aanstellen, „dewelke (schrijven zij) genoeg zaam in staat zijn om het werk af te doen als zijnde bovendien nog in dienst een dijkgraaf, commies en twee duinwachters". Huns inziens ware het beter voor de aldus uitgespaarde som door een deskundige als van Doeveren van maand tot maand de werken te laten inspecteeren, die nieuw gemaakt moesten worden of herstel behoefden, opdat hij ordonneeren kon hoe men daarmede behoorde voort te varen. Niets scheen hun voorts billijker toe dan dat de tiendheffers, door wie dooreengenomen omstreeks 15 of 16 honderd pond 's jaars uit de Watering werd getrokken, „mede tot bewaringe derzelve en dus tot reparatie en in staat houden van de zeewerken 1) Brief Durven en Jordens aan Raad van State 19 Juni 1730.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 161