117 en het Lieve-Vrouwekapittel te Doornik) en de eigenaars van den houtkap gedurende die acht jaar insgelijks in de lasten van de dijkage hadden bij te dragen, te weten de tiendheffers het jaarlijksch provenu van een gelieelc verponding boven en behalve degene, welke zij alreeds ieder jaar moesten opbrengen, en de eigenaars van den houtkap ieder jaar een vijfde-van de gemiddelde opbrengst l). Yoorloopig weer eenigermate uit den nood geholpen, bleef de Watering niettemin nog vele jaren na dien in uiterst veegen toestand verkeeren, en er ging nog menig request naar den Haag om van de Hooge Regeering ontheffing of juister gesproken afstand van de opbrengst der landsbelastingen te vragen, teneinde hiermede de zeewerken in voldoenden staat van verdediging te houden. Zelfs hebben de Staten-Generaal er naderhand wel over gedacht om al de gezamenlijke polders van het zoogenaamde eiland van Cadzand, dat is de Watering van Oadzand, den Tienhonderd, den Zwarten polder, den Grooten St. Anna, Nieuwenhoven, Adornis, Lampsins, Wulpen, Oud- en Jong-Breskens, Groede, Baarzande en Cornelia, tot één algemeen waterschap tc vereenigen, maar de adviezen daaromtrent van deze polders zelf en van anderen, die er over werden geraadpleegd, luidden zéé ongunstig dat er van een dergelijke regeling geheel is afgezien. Later is het gevaar geweken maar nog immer spreken de beide inlaagdijken van de gevaren, die hier omstreeks twee eeuwen geleden de landzaten hebben bedreigd. De eerste, die van 1719, heeft door het overstuiven van zand allengskens den vorm van een duin verkregen, de tweede, van 1724, die bij den aanleg van het uitwateringskanaal in 1870 dwars door gegraven werd, bezit nog geheel het voorkomen van een dijk. 1) Resol. Staten-Generaal 19 Febr. 1731.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 163