120 gloejende was, gaf hy aen Fredrick Muntynchx een greyn swaer root poejer daer in te werpen, als hij s. m. 1) dede, en als het ontrent een half uyre tijds heet verblasen was, uytgietende, soo was het l3/4 onsen goudt, ende wierdt bij Herman Clüyssen, den muntassajeur, door de cappelle 2) bij het waeter, bevonden houdende 23 caraet en 6 greynen; het sonneken is Muntynchx teecken. Dese afteeckeningh is de groote met de opteijkeningh van dit stukje goudt: dat Muntinchx aen yder van sijn swaegeren of broederen heeft vereert tot een gedaghtenis van 'tgeen hem was voorgevallen." „Den apotheker Doelman heeft mij dit voor de waerheyt uyt- geschreven ende het ook met de waerheyt bevestiglit. anno 1684." 1) S. in. Sua manu, eigenhandig? Er kan ook f. ra. staan. 2) Cappelle cupel, een bij de goudproef gebruikt bakje.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 166