XVI
van het Genootschap ter bevordering van natuur-, genees- en
heelkunde en van het Provinciaal Utrechtsch Genootschap van
Kunsten en Wetenschappen in overleg getreden ter bespreking
van de vraag, of niet meer samenwerking der geleerde
Genootschappen in Nederland zou kunnen worden verkregen
tot bevordering van gemeenschappelijke doeleinden. Een definitief
resultaat is nog niet bereikt.
Voor de Leeskamer werd aangeschaft Het Tijdschrift voor
Wijsbegeerte en afgeschaft Die Garteidaube en Het Nederlandse!]
Archievenblad.
De verzamelingen en het gebouw des Genootschaps
werden tegen brandgevaar en molestrisico verzekerd naar eene
nieuwe taxatie, voor de verzamelingen van f 138.850 en voor
het gebouw van f 50.000.
Het Genootschap is het 150e jaar van zijn bestaan ingetreden
en mocht mij gezondheid en kracht gegeven worden, dan lijkt
het mij verleidelijk, om in het volgende jaar een ietwat breeder
verslag over de anderhalve eeuw van het bestaan des Genootschaps
samen te stellen. In welken vorm dat zal geschieden, is mij op
het oogenblik even onbekend als U, daar het mij door allerlei
omstandigheden tot dusver niet mogelijk was de voorbereidende
hand aan het werk te slaan. En of er in 1919 wel termen zullen
zijn voor eene werkelijke viering van het anderhalve-eeuwfeest, is
een nog grooter onbekende; in de tegenwoordige tijdsomstandig
heden zouden wij er zeker niet aan kunnen denken een feest aan
te rechten en niemand kan voorzien, wat. de hoogst onzekere toe
stand ons in het volgende jaar brengen zal. Maar der herdenking
waard is de oprichting van ons Genootschap toch wel zeker. Het
genootschapsleven vormt nog altijd een hechten baud, die de besten
in ons gewest geregeld samenbrengt en tot nuttigen arbeid opwekt
en al moge ons Museum ook met grootere centrale verzamelingen
niet kunnen en willen wedijveren, het is toch een zeer beziens
waardig en goed onderhouden plaatselijk geheel. Hetzelfde geldt
van de Zelandia Illustrata, onze bibliotheek en onze handschriften-