10
voordeelen van den handel ook door de massa bespeurd werden,
wijs ik nog op de achteruitzetting van het platteland. Sedert
den grooten omkeer hebben de steden als zoodanig een over
wegenden invloed in den polder Walcheren gehad. Hierin is
pas verandering gekomen door den boerenopstand van 1656;
toen is de instelling afgedwongen van een college van 24 com
missarissen, vertegenwoordigende alle ingelanden, terwijl ook in
de Staten van Walcheren de Breede geërfden meer te zeggen
kregen. Het jaartal wijkt niet veel af van het andere 1670
dat ik genoemd heb als de grens tusschen het handelstijdvak
en den nieuwen, wederom agrarischen tijd. De boeren van
Walcheren hebben het eenzijdig bewind van kooplieden zoo goed
ondervonden als de Engelschen; en wanneer de andere Zeeuwsche
eilanden tegeuover Walcheren niet zijn komen te staan in de
verhouding van Ierland tot Engeland, ligt dit hieraan, dat zij
in verhouding zooveel grooter waren, dat de val van Antwerpen
de ontwikkeling van den handel heeft gestuit en dat in het tijdvak,
dat ik nu bespreek, de eilanden buiten Walcheren de beste staats
lieden hebben gehad.
De antithese, die ik genoemd heb, was al erg genoeg, maar
de oorlog verscherpte ze nog. De vraag, die in onzen tijd
zoovelen kwelt, hoe eene dergelijke ramp toch heeft kunnen ont
staan, heeft ten opzichte van den tachtigjarigen oorlog ook velen
beziggehouden. Op het voetspoor van Kluit hebben velen beweerd,
dat onze vaderen uit noodweer hebben gehandeld. Bakhuizen
van den Brink heeft het onhoudbare van deze zienswijze aan
getoond; hij zegt „dat wij wanhopen moeten iets ten voordeele
van ons volksbestaan te zeggen, wanneer het geschreven recht
de eenige maatstaf van onze beoordeeling blijven moet". Elders
acht hij het noodzakelijk, dat het dorre hout plaats maakt voor
het groene. Het is eene opvatting, waarmede men ver komt,
ook nu. De opkomst van nieuwe maatschappelijke krachten, van
jonge volken is de oorzaak van omwentelingen en oorlogen. Wie
de schuld heeft aan het uitbreken daarvan, of de opkomende
macht die het proces wil versnellen, of de tot wijken voorbestemde,
die het onvermijdelijke tegenhouden wil, of beide wat a priori
het meest waarschijnlijk is schijnt mij doorgaans niet uit te