L9 ons, wanneer we nagaan, wat zij gedaan hebben op zuiver politiek terrein, om de staatkundige eenheid van Zeeland te herstellen, 0111 den Zeeuwen een gemeenschappelijk doel te geven. Ik meen dat we hierbij niet mogen uitgaan van de bekende diepe tegen stellingen van den toenmaligen oorlog. Noord- en Zuid-Nederland zijn toen gescheiden; tal van Zuidelijken zijn naar het Noorden uitgeweken, en omgekeerd vele Noordelijken naar het Zuiden; wie gebleven zijn, moeten de nieuwe orde van zaken hebben toegejuicht of er in hebben berust. Rechtstreeks is veelal niet uit te maken, hoe een bepaald persoon in het diepst van zijn ziel tegenover den nieuwen toestand stond. Wat Yeiian Claus Yemansen en Blancx van de verandering dachten, is misschien straks te gissen, maar een zekere basis voor eene veronderstelling dienaangaande vinden we in het eerst niet. Zeker is alleen, dat de heeren gevoelig geweest zijn ten opzichte van de eer van Zeelanddit zij ons uitgangspunt. Het provincialisme, dat we als machtigen factor ontmoeten, was niets speciaal Zeeuwsch. Om de kracht er van te waardeeren, is het goed het te vergelijken met het tegenwoordig zoo brandende nationalisme. Velen geloofden voor eenige jaren aan een groote toenadering der volken; nu voelen dezen hun karakter bedreigd en zetten zij zich schrap, zoodat tijdelijk de internationale richting verzwakt schijnt. De Bourgondische en Oostenrijksche vorsten hadden de Nederlandsche gewesten reeds ver gebracht op den weg tot samensmelting, toen de Spaausche staatkunde hun te machtig werd. Het Nederlandsche nationaliteitsgevoel reageerde, doch tegelijk het zelfgevoel van provinciën en steden, zoodat wat in de laatste eeuw bereikt was, verloren scheen te gaanhet was of men terugkeerde naar den toestand vóór de Bourgondiërs. Het provincialisme van de Zeeuwen doet zich voor als een vrucht van den moerbeiboom door Jacoba van Beieren geplant achter het Slot Oostende. Twee dingen wil ik tot lof van dit provincialisme zeggen: ten eerste richtte het zich met onbedriegelijk instinct tegen den grooten buurman en naasten verwant, van wien het meeste ge vaar voor eigen karakter dreigde, tegen Holland, en ten tweede redeneerde het niet. De eiscli dat het hoofd van de gewestelijke

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 65