26 geval, dat de oude heeren van Veere, die zulk een belangrijk stuk van de gewestelijke geschiedenis vertegenwoordigden, waren uitgestorven (1558), en dat het markiezaat het onderwerp van processen en verkoopingeu geworden was. Men had werkelijk eenvoudiger gedaan door het feitelijk hoofd van den staat, den Prins, te verzoeken een commissaris te zenden om de Staten vergadering te leiden, dan zich in de zonderlinge bochten te wringen, die Van Grijpskerke heeft beschreven. Men had in 1562 aangenomen, dat nu de heeren van Veere uitgestorven waren, de heer van Sint-Maartensdijk de Eerste Edele was. Dit was de graaf van Buren, de oudste zoon van den Prins van Oranje. Tot deze veronderstelling keerde men in 1577 terug. Maar de graaf van Buren zat in Spanje, en dus moest zijn vader voor hem handelen; daar ook de Prins afwezig was, diende hij een plaatsvervanger te benoemen, en als zoodanig wees hij aan Mr. Pieter de Rijcke, baljuw van Vlissingen en namens die stad lid van het college van Gouverneur en Raden van Zeeland. Maar De Rijcke excuseerde zich en toen wezen Gou verneur en Raden Marcus de la Pai.ma aan; zoo althans begrijp ik deze passage in de notulen van 12 September 1577, waar de steden behalve Middelburg zich beklagen over de absentie van Marcus de la Palma „bv myne heeren Gouverneur ende Raden gecommitteert in de plaetse van De Rijcke uuyten naem van den grave van Buren als Ierste Edele van Zeelant, om te compareren ende resolveren neffens die steden in de occurrerende zaken dezer dachvaert". Niet duidelijk is, waarom De Rijcke de plaats niet ingenomen had. De Rijcke was een verstandig man, maar geen Zeeuw. In Januari 1580 heeft hij als vertegenwoordiger van den Eersten Edele de leiding van het bestuur over de provincie aanvaard en sedert naar ik meen deze taak voortreffelijk vervuld. De notulen geven den indruk, dat hij bij zijn ambtsaanvaarding een nuchtere, zakelijke rede gehouden heeft, in 't bijzonder over de rechten en plichten van den voorzitter; en enkele zeer praktische ver anderingen in de wijze van behandeling van zaken, die in dien tijd aangebracht zijn, zullen niet vreemd zijn aan zijn optreden. Maar hij heeft zijn ambt juist zoo loffelijk kunnen vervullen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 72