29 wesende contrarie der waerheyt. Ende begheerde die voorscr. lieer gouverneur van dit geallegeerde van den voorscr. burghmeestere hem te beclaglien aen zyne Exc.ende zooverre men hem nyet kennen en wilde met die van den Raede in der qualiteyt, gelijck behoort ende zyluyden by zyne Exc. gestelt zijn, dat van geerien noode en was dat zy den lande costelick vallen zouden, ende wel vertrecken mochten". In de plaats van de beschuldiging tegen De Jonge ingebracht dat hij onwaarheid sprak, zou ik willen stellen dat hij zich onjuist uitgedrukt heeft; immers kan hij zijne bewering bezwaarlijk uit den duim gezogen hebben, te meer omdat Bor een verhaal uit 1576 heeft, dat op dezelfde geschiedenis kan doelen. Mijne conjectuur is, dat de Zeeuwen toen van Haüi.tain verkregen hadden, dat hij zich niet meer met burgerlijke zaken bemoeien zou, zonder dat dit formeel in zijn instructie is gezet. Hoe dit zij, De Jonge had twee bokken geschoten; door den aanval op de instructie voor Gouverneur en Raden joeg hij de leden van dit college tegen zich in het harnas, en door zijn beroep op de Unie met Holland kwetste hij het provincialisme. Zijn staatsmanskunst was inderdaad gering; in den ochtend had hij Ylissingen en Veere met de drie andere steden doen samen gaan, en nu bracht hij de Raden ook aan den kant der tegenpartij. Middelburg zag in het college van Gouverneur en Raden, dat zoowel militaire als burgerlijke zaken te beleiden had, vooral den militairen kant, en wilde geen militair gezag in burgerlijke zaken. Ditzelfde verlangen kan men ook lezen in de oppositie van Zierikzee, Goes en Tholen tegen de Unie met Holland, en dus zouden de steden ééne lijn hebben kunnen trekken. Door de wijze waarop Middelburg de zaak aangevat heeft, is minder het militair gezag geschokt dan de Unie gebroken. In de drie volgende etmalen is de mogelijkheid geschapen, dat Zeeland een zelfstandige provincie zou zijn. Dit komt ons nu natuurlijk voor, maar in het licht van dien tijd is het eigenlijk verwonderlijk. Zeeland is nu nog een van de kleinste der Nederlandsche provincies; toen behoorde Zeeuwsch-Vlaanderen er niet bij, was Noordbeveland sedert tientallen jaren verdronken, was de toestand van Schouwen, Duiveland en Tholen van dien aard, dat men nog in 1580 meende dat zij niet konden contri-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 75