39
dunkt dat deze methode gunstig afsteekt bij de Walchersche;
maar het is waar, op dit eiland zijn geen Eoomsche boeren meer;
men heeft ze eens voor al uitgeroeid.
Mijn verhaal loopt ten einde. Ik zou u gaarne iemand uit
Tholen voorstellen, maar misschien heeft dit eiland evenmin als
Walcheren zulk een leider gehad als Schouwen en Beveland
mochten bezitten, en in ieder geval heb ik hem nog niet ontdekt.
Het eiland heeft geleden door invallen uit Brabant op een
er van heb ik gedoeld en de loop van zaken op kerkelijk
gebied moet daar ontstemming gewekt hebben. 20 Maart 1579
heeft de magistraat van de stad Tholen een protest ten Bade van
Zeeland doen inleveren; de heer Van Codwerven legde daarbij
een extract van den door hem ontvangen brief over. Aan dit
stuk ontleen ik deze passage„Die ruyters, die int eylant ligghen,
hebben sooveel gedaen met het landt gelde te maken, van beesten,
breeckynge van huysen, dat zy tselve alleen hebben ende de
landsluyden verjaecht. Alst de Ileere gelieft, macht metter zee
gemeen commen". Bij de eerste lezing vond ik deze missive
aandoenlijk, als het laatste geluid van het stervende Zeeland, dat
koningszind, maar niet Spaanschgezind, katholiek, maar niet
papist was geweest, en ik vind dit nog. De Gecommitteerde
Raden dachten er anders overin het collegiaalboek lezen we op
20 Maart 1579: „de raetsheer Couwerven heeft overgelevert
extract uyt zeeckere missive van de magistraet van der Tholen
zeer vreempt ende absurd ende tegen de gemeyne ruste". Niet
lang daarna vernemen we iets van een regeeringsverandering.
„Alst de Ileere gelieft, macht metter zee gemeen commen".
In figuurlijken zin sloten zich de wateren boven het oude Zeeland,
en uit de golven Emersit Leo, bereid om te strijden voor de
Vereenigde Gewesten, de Hervormde Kerk en Oranje.
Het nieuwe staatsgebouw was nog weinig hecht. In den zomer
van 1579 zag men het merkwaardig verschijnsel, dat de meeste
autoriteiten van Zeeland, hevig tegen elkander protesteerende,
naar den Prins trokken. Zoo kon het niet langer, er was een
leider noodig, en de Prins vond dezen in Mr. Pieter de Rijcke.
Doordat Jhr. Arent van Dorp, hoewel hij het werk van den
vertegenwoordiger van den Eerste Edele niet wilde doen, toch den