41 ontleent een bijzondere beteekenis aan den man, die het heeft gebruikt. Als pensionaris van Goes, van Zeeland, van Holland, heeft Van de Spiegel de achting ook van zijn tegenstanders bezeten. Wanneer Nederland in den raad van Europa in zijn tijd eenigen invloed meer bezeten heeft dan evenredig was aan de macht van den staat, dankt het dien aan het talent en het karakter van zijn staatsman. Nu lees ik in Van de Spiëgei/s woord, dat hij, toen hij tot verpoozing van zijn ambtswerk, een voor Beveland zoo moeilijk tijdvak bestudeerde, voor zich het beeld heeft zien verrijzen van een magistraatspersoon met groote plichtsbetrachting, die in pijnlijke omstandigheden niet de wijk genomen heeft, maar de voorspraak en de vraagbaak van zijn medeburgers is gebleven; ik lees daarin de erkenning, dat dit voorbeeld ook voor zijn eigen vorming waarde heeft gehad. Is dit zoo, dan hebben niet alleen de Zeeuwen, maar alle Nederlanders aanleiding den ouden Bevelander te roemen. Maar overigens, in den gewonen zin van het woord, was hij niet beroemd toen Van de Spiegel de uitdrukking gebruikte, hij is het niet en hij behoeft het niet te worden. Wel acht ik het billijk dat althans in Zeeland de herinnering aan hem behouden blijft.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1918 | | pagina 87