EEN EN ANDER BETREFFENDE DE
PI I ARM AO IE TE MIDDELBURG,
(15e—19e EEUW),
door
M. J. VAN PIENBROEK.
Ongeveer in de helft van de 14e eeuw vinden we in ons land
de eerste aanwijzingen van een zelfstandige uitoefening der pliar-
macie. Vóór dien tijd was zij geheel met de geneeskunst vereenigd
en werden beide door denzelfden persoon uitgeoefend.
De beoefening der geneeskunst ging toen een meer speciale
richting in en er ontstaat een aandrang tot scheiding der beide
vakken. De volledige scheiding ging echter zeer langzaam in
zijn werk en het duurde eeuwen eer deze tot stand is gekomen.
In 1320 vinden we den eersten zelfstandigen beoefenaar der artse
nijkunst en wel in 's-Hertogenbosch, Theodomus den apotheker,
lid en later proost van de Illustre Lieve Vrouwen Broederschap.
In 1341 vinden we in Zwolle meyster Lambert den apteeker.
Til 1355 vinden we in Kampen meester Joiian den crudener,
terwijl in 1367 in Dordrecht onder de gilden genoemd wordt, dat
der drogberei kunst of pharmacie, gezegd apteekers.
In 1415 vinden we in Brielle Pieter den apothecarius.
In 1460 vinden we te Arnhem J. Adriaans en te Middelburg
Coenraet v. Huüswaerde. Middelburg behoort dus onder de
eerste steden, waar officieel van een apotheker wordt gesproken.
Het besluit van aanstelling van dezen stadsapotheker volgt hier
in zijn geheel „Den 21ste" dach in Augusto anno 1460 sijn
1) Register 30, Ordonnantie voor de Vleeshouwers 1430, fol. 155.
Archief 1919. 6