86 mensclien nature, waerdeur de mensclien qualijck varen souden, tot achterdeele van de naeme ende faetne van de voorseyde rnedecins, soo sullen de medecins, practise rende alhier, ende den apoteker, die de recepten maken sal, gehouden wesen onder oft boven beuren recepten te stellen de daet van die ende desnoot sijnde, dat de voorschr. recepten sullen geconfereert ende gecol- lationeert worden met den bouck van den apoteker, op de boete van thien schellingen elcke reyse". Een van de misbruiken, waartegen in deze ordonnantie stelling werd genomen, was het gebruiken van „quid pro quo". l)e beteekenis hiervan vinden we in het Dispensatorium van Coitnus, daerinne een hoofdstuk over de succédanea ofte „Quid pro quo" getiteld, waarin beschreven wordt, welk kruid voor dat, wat opgegeven is, mag worden gegeven, zoo ook voor de overige artsenijmiddelen, in zooverre de krachten tsamen overeenkomen. De artsenijbereider gaf dus onder eigen verantwoording, zonder den medicus te raadplegen, wanneer hem iets ontbrak eenvoudig iets anders, dat daarmede overeen kwam. Art. 12 maakte hieraan een einde. Het luidt: „Noch en sal den apotheker geen quid pro quo gebruycken, tensy met den advijs van de medecijn, die de voorseide recepten geordonneert sal hebben, op de boete van vijfentwintieh gulden". Dat de apothekers allerlei dingen in hunne apotheken hadden, die overtollig waren of slecht gemaakt, terwijl de werkelijk noodige medicamenten dikwijls ontbraken, blijkt wel uit art. 7, waarin tevens een poging wordt gedaan om een vaste lijn te scheppen bij het bereiden van verschillende medicamenten. Er werd n.l. het plan opgevat een pharniacopee te maken, volgens welke de apothekers hunne medicamenten zouden maken. Of het bij een plan is gebleven is niet bekend. Het dispensatorium, waarover hier gesproken wordt, is helaas niet te vinden geweest en het kan dus niet worden uitgemaakt of het plan tot uitvoering is gekomen. Eigenaardig is, dat het ontwerp zou gemaakt worden alleen door de „ervaertste medicins", terwijl we niet lezen, of ook apothekers, wie deze materie toch zeer na aanging, medewerking konden verleenen bij het tot stand komen vau een dispensatorium. Het betreffende artikel (7) luidt: „Metsdies datter in den apo-

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 132