JAARVERSLAG OVER 1918-1919, UITGEBRACHT in de Algemeene Vergadering van 2 April 1919 DOOR DEN SECRETARIS VAN HET GENOOTSCHAP D r. K. H E E R I N G A. Geachte Toehoorders Mr. Polman Kruseman, wiens voorbeeld mij voor den geest blijft staan, ofschoon ik hem niet in alle opzichten zal navolgen, placht zijn jaarverslag in te leiden met eenige opmerkingen van algemeene strekking, waarin de plaats van ons Genootschap in betrekking tot de wereld en de tijdsomstandigheden werd aan geduid. In zijn laatste rede zinspeelde hij op den grooten oorlog, waarvan hij moest verklaren dat de noodzakelijkheid hem minder dan ooit duidelijk was. Misschien zou hij, ware hij nog hier, gezegd hebben, dat hij ook den vrede niet begreep, zooals velen dien opvatten. Het pleit toch, dunkt mij, niet tegen hem, dat hij een redelijke verklaring van hetgeen wij aanschouwen, heeft willen vinden. Maar wel is zulk een streven in dezen zin onvrucht baar, dat het er ver vandaan is, dat wij menschen alleen en zelfs in de eerste plaats naar redelijke motieven handelen. Ons oude Europa is zoo vol met allerlei overgeleverde begrippen en uitdrukkingen, die eens een redelijken grond hadden, maar nu Archie! 1919. a

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 3