4 Waar ik mijne jonglingsdroomen Voor de toekomst droomen mocht, Nooit tot werklijkheid gekomen Op mijn verdren levenstocht. Waar dan gij vaak met mij droomdet, Liefste, van een blij verschiet, Dat straks van mijn hart U scheurde, Troosteloos mij achterliet. 't Zalig plekje, waar heriuring Mij gedurig henenjaagt, En dan in mijn eenzame uren, 't Yer verleden voor mij daagt. Neen, ik zal U nooit vergeten, Dierbare geboortegrond Vriendlijk blijf ik aan U denken Tot mijn laatsten levensstond. Ph. v. d. B. 5 Februari 1886. L'homme n'a point de port, le temps n'a point de rive, II coule et nous passons. Lamartine. Nadat ik mijn rechtspractijk, hoofdzakelijk tengevolge van mijn meer eu meer verminderd gezicht, had vaarwel gezegd, kwam meermalen de lust bij mij op, hetgeen ik gezien en onder vonden had zoo beknopt mogelijk te schrift te stellen; zelfs nam ik daarmede wel eens een aanvang. Immers, niet ongegrond was mijne meening, dat mijn leven tot een zoo buitengewoon tijdperk behoorde, als door geen anderen dan mijn tijdgenooten beleefd. Om slechts iets te noemen, wijs ik op den vooruitgang, dien ik beleefde in de natuurkunde en de daaruit voortgevloeide werktuigkunde, bovenal op de communicatiemiddelen. Kan men met betrekking tot deze laatste wel de mogelijkheid aannemen,

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 48