woning, waarin zijn zoon Marinus als ontvanger der directe belastingen jarenlang gewoond heeft en eenigen tijd geleden in hoogen leeftijd, ik meen, dat hij 86 jaren was overleden is. 1) Dat dan ook bij Maquin het onderwijs in de Hollandsche taal of in andere vakken, als geschiedenis en aardrijkskunde, van gering gehalte was, kan uit een paar voorbeelden blijken. Het spellen werd bij „mesjeu" voortgezet, bij voorkeur met lange woorden van veel lettergrepen, als: zeespiegelgevechten, veeartsenijoefenscholen, enz., op de wijze, waarop dit in de kleuter school plaats had, met het telkens herhalen der voorafgegane lettergrepen. In de hoogste klasse las men de geschiedenis van Jozef, uitgegeven door het „Nut". Dat boekje was het eenige dat mij op school aantrok. Maar wat ik daaruit maar niet be grijpen kon, was het „enz." dat onder de bezittingen van den aartsvader Jacob begrepen was. Er werden onder die bezittingen genoemdrunderen, schapen enz. Telkens, wanneer ik bij „mesjeu" die les oplas, sprak ik dat „enz" uit, zooals het daar stond, zonder er iets van te vatten en zonder dat „mesjeu" mij een enkele maal zeide, dat dit eene verkorting was van „en zoo voort" en ik het alzoo moest uitspreken; terwijl ik, om welke reden weet ik niet, geen enkele maal hem vroeg, welk dier dat „enz." toch was. Wat wel het best geleerd werd, was het schrijven, en daartoe voelde ik nogal veel lust. Een aantal zoogenaamde „voorbeelden" lagen daartoe op een tafel, waaruit wij kiezen konden. Mijne keuze viel meestal op een, waarvan mij de zin aantrok en het eenige, dat mij daarom zeker tot heden is bijgebleven, luidde aldus: „Alexander zei menigmaalik ben meer verschuldigd aan mijn leermeester Aristoteles, dan aan mijn vader Philïppus, want heeft deze mij het leven gegeven, de ander heeft mij geleerd de deugd te betrachten". Dat echter de taal van dat voorbeeld zoo zuiver was, als de woorden zijn, is wel niet denkbaar, als men weet dat „mesjeu", toen hij later een ondermeester nemen moest, met name Schuier (trouwens toen ook al niet meer op de hoogte) al die voorbeelden ten vure doemde, voordat Schrier zijne betrekking aanvaardde. Destijds had ik echter de school al verlaten. II Nu 110 291. Bew.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 55