17 bruari of Maart geweest zijn. Althans in de Vasten. En liet waren de zonen van Tartarije of de Krim, die als vrienden den eersten intocht deden. Op een voor den burger zeer ongeschikt uur, midden in den nacht, kwam eene Kozakkenhorde onder luid geschreeuw Aardenburg binnenrijden, waardoor men niet weinig verschrikt of beangst werd, wat niet het minst het geval was bij den toenmaligen secretaris Jacobus Luykx, die, zijn raam open schuivende, letterlijk „moord en brand" riep. Mijn vader, als maire, spoedde zich naar het stadhuis, alwaar hij den troep ont ving, die zoo bandeloos was, dat een kozak met zijn paard het stadhuis binnenreed door de deur, welke thans toegang geeft tot het woonhuis van den tegenwoordigen hoofdonderwijzer der open bare school, zijnde dat woonhuis destijds het stadhuis. Van dat alles hoorde ik echter niets, maar vernam het eerst den volgenden dag van mijn vader en anderen. Na op hun requisitie goed gegeten en vooral goed gedronken te hebben, trokken zij weder af en kreeg ik hen niet te zien. Maar hunne bezoeken werden later op gezette tijden herhaald, nu steeds des ochtends vóór wij naar school moesten. Het bleven evenwel lastige „vrienden", die verre beneden Eransche soldaten stonden. De eerste maal, dat zij zich 's morgens voor ons huis vertoonden, eischten zij eten en „snaps". De secretaris kwam met de flesch en wilde een glaasje inschenken, maar een hunner sloeg met zweep of karwarts den secretaris het glaasje uit de hand, het moest een bierglas zijn, en er werd natuurlijk aan zijn wensch voldaan. Daarbij aten zij zoogenaamde vastenkoeken, alleen in de vasten voorhanden, en vandaar dat ik de komst dier lui ongeveer bepalen kan. Eenmaal echter kwam de troep des namiddags en terwijl wij in de gang stonden te kijken, zagen wij den hetman zijn lans of speer op vaders borst zetten, zooals ons toescheen, dol van woede over „Fransoozen" sprekende; mijn vader sprak hem op hoogen toon driftig tegen. Dit vervulde ons met zulk een angst, dat wij alle vier schreiende en lamenteerende naar den tuin de vlucht namen en ons aldaar in den houtstal verborgen. Die dreigende houding van den Kozak was het gevolg van een misverstand, eene verwarring tusschen Aardenburg en Oostburg, Archief 1919.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 61