18 in welke laatste plaats zich werkelijk Franschen hadden vertoond. Intusschen naderde de lle April, waarop Napoleon afstand deed. Maar steeds bleef generaal Rousseau met zijne troepen de forten te ilreskens bezet houden en was dus elke publieke manifes tatie voor Staats-Vlaanderen bedenkelijk. Toch kon de Oranjegeest zich niet bedwingen, nadat men de gebeurtenissen in Holland ook hier vernomen had. Zoo kwam in die, vooral voor mijn vader als maire, moeilijke oogenblikken, zekere Joost Vos, een schipper, met botjes aan de deur, elk botje met een Oranjestrikje versierd, en mijn moeder vragen, of ze die vischjes, die den afge- loopen nacht nog Fransch waren, niet wilde koopen, wat door mijn moeder zoo spoedig mogelijk gedaan werd. Nog een andere demonstratie van dien aard staat mij schemerachtig voor den geest. Het betrof een liedjeszanger, die tegen het verbod van mijn vader in, Oranjeliederen begon te zingen en daarmede niet ophield, dan nadat zekere herbergier Swemek, wonende waar nu „de Engel" uithangt, mijn vader te hulp komende, den man op den grond wierp en dreigde dood te slaan, wanneer hij Aardenburg niet op staanden voet verliet, waaraan hij gereedelijk voldeed. Ongeveer dienzelfden tijd, 11 Maart, werd te Aardenburg de vrijheidsboom, welke aldaar op de markt in 1794 geplant was, omvergehaald en verbrand, terwijl de burgers, velen daartoe uit hun huis gehaald, om dien brandenden boom een rondedans hielden. Dat die demonstratie vele inwoners met angst vervulde, daar de Franschen nog steeds te Breskens lagen, laat zich be grijpen. Ofschoon schier half Maart, moest men met bijlen den grond openhakken om den boom te vellen. Er lag sneeuw en mijn jongere broeders en zusters reden er per slede heen. Nadat Aardenburg van de kozakkenhorden bevrijd bleef, zag ik slechts een paar malen de Oostenrijksche uniform, die mij om haar witte kleur zeer aantrok en daardoor staat die verschijning mij nog zoo duidelijk voor den geest. Maar weldra kwam er eene bezetting van huzaren van Bülow gedurende zes weken. Zij werden voorafgegaan door een luitenant kwartiermeester, die ook van die huzaren niet veel beters dan van de kozakken deed voor-pellen. Op zekeren namiddag (het moet Maart of April zijn geweest) kwam hij, bij afwezigheid

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 62