34
Steeds bleef Aardenburg, evenals Sluis, zonder eenige Hol-
landsche bezetting. Dit scheen in de aangenomen tactiek der
Regeering te liggen. Het geheele district telde toen niet meer
dan een driehonderdtal Nederlandsche krijgslieden, onder den overste,
later kolonel Ledel, onder zijn volk „Schele Piet" genoemd, die
in Oostburg zijn hoofdkwartier had. Hij had tot adjudant, dien
wij wel eens aan onze tafel noodigden, den later slecht befaamden
jhr. van Andringa de Kempenaer. Zijn geheimzinnig gedrag
onder Willem II had ten slotte zijn vertrek naar Amerika ten
gevolge, onder belofte van eene jaarlijksehe toelage, gelijk men
fluisterde, als hij niet naar het Vaderland terugkeerde. Op
zijn tocht naar Amerika kwam hij bij eene schipbreuk om het
leven.
Nadat Aardenburg reeds eenige dagen in gespannen en hulpe-
loozen toestand had verkeerd, kwam GrÉgoire met zijne meer of
minder gedisciplineerde troepen op Zaterdag 30 Nov. (Oct.
Aardenburg binnen, maar tevens achter hem eene bandelooze me
nigte. In Maldeghem en omliggende Vlaamsche gemeenten, waar
onder vooral Eecloo, Adegem, Knesselaere en St. Laurens genoemd
werden, had men de klokken geluid om aan den optocht naar
het Land van Kadzand deel te nemen. Men sprak van 17 ge
meenten. Velen, door plunderzucht, zoo niet door nog laakbaarder
drijfveeren bewogen, hadden daaraan gereedelijk gehoor gegeven.
Men berekende die dreigende personen, die de achterhoede van
GrÉgoire uitmaakten, op minstens 1500 man. Zij waren met
allerlei soorten van tuig gewapend, jachtgeweren, hooivorken,
pieken, zagen enz., terwijl men zich ook van de vereischte zakken
had voorzien, om het geplunderde te bergen. De manschappen
van GrÉgoire en Pontécoulant bedroegen hoogstens 1200 man
met drie stukken geschut.
Tusschen drie en vier uur des namiddags kwamen ze te Aar
denburg binnen, de achterhoede onder een vervaarlijk getier en
nauwelijks had men in de Weststraat het schuin over ons staande
huis van den ontvanger Blonker in het oog, of dadelijk werd
er een touw over het boven de deur hangend koninklijk wapen
bord geworpen en dit onder een luid „hoera" op den grond
getrokken en met de voeten verbrijzeld. Men deed hetzelfde met