36 maakten naar Sas van Gent, vond hij het oogenblik aangrijpend, waarop hij over de grenzen den eersten voetstap zette op dien „klassieken grond". Later vernam ik, dat hij, sprekende over onze ontmoeting gezegd had, dat ik op zijne verklaring: „Je suis revolutionaire dans le coeur", zou geantwoord hebben: „Et moi, je suis Orangiste dans l'aine", wat ik mij niet meer herinner. Intussehen bleef het gedurende den avond in Aardenburg vol leven en gejoel. Toen de wacht naderde en het betrekkelijk rustig was, besloten wij, de drie broeders, om beurt te gaan rusten. Tegen één uur hoorden wij nieuwe troepen Aardenburg binnenkomen en waren wij alle drie onmiddellijk op de been. Het was de burggraaf, vicomte de PontÉcoulant, zoon of broeder meen ik, van den bekenden sterrekundige, die aan het hoofd van 600 man te Aardenburg nachtverblijf kwam zoeken en zich met GrÉgoire kwam vereenigen, om gezamenlijk den volgenden dag tegen Oostburg op te trekken. Zijn late aankomst was toe te schrijven aan het door den overste Ledel bevolen verbranden der draaibrug over de Aardenburgsche oude haven, waardoor de PontÉcoulant verhinderd werd met zijne twee stukken ge schut den steenweg van Sluis naar Aardenburg te benuttigen, maar de schier onberijdbare „Wester-Eedestraat" had moeten nemen. Het was weder eene groote drukte, vooral voor den burge meester, die onder onaangename bejegeningen voor verdere inkwar tiering moest zorgen, waarvan wij ook niet verschoond bleven. Weldra meldde zich de kapitein Le Charlier bij ons aan, die dadelijk het pas verlaten bed in bezit nam en die blijkbaar be greep, dat hij in vijandelijk land was. Wel vermoedde hij zeker niet, dat in de lade van een in zijn nabijheid staand tafeltje eenige dozijnen scherpe patronen door ons verborgen lagen. Zijn twee pistolen legde hij op zijne beddetafel en dadelijk greep hij er naar, toen ik, ik weet niet meer om welke reden, de slaap kamer binnenkwam. Van naar bed gaan kwam bij ons niet meer in en reeds des morgens vroeg (31 October) verzamelde men zich voor den op tocht. Toch duurde dit zeer lang tot men eindelijk heenging. Het was toen 10 uren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 80