39 herinner ik mij niet, waarschijnlijk stonden wij op de stoep en spraken zij ons aan. Het waren allerliefste jongens. Ze zeiden ons zeer goed begrepen te hebben, dat ze geen welkome gasten waren. We wilden, dat zij iets gebruiken zouden, waarvoor zij echter bedankten. Ze waren dan ook niet op hun gemak en verlieten ons met de welgemeende uitnoodiging om, kwamen wij eens in Doornik (aldaar behoorden zij thuis) hen te komen op zoeken. Ik meen, dat zij ons daarbij hunne kaart gaven. Maar het ontbrak ook niet onder hen aan onbeschaafde lui. Nadat GrÉgoire was teruggekomen en ik mij in de sociëteit be vond, kwam een zesvoet lange tamboer-majoor binnen. Ik gaf hem te kennen, dat het eene „société particuliere" was. Het bolde hem niet, en hij antwoordde op de alleronbeschaamste wijze: „II n'y a pas de société particuliere, qui tienne" en eindigde met de woorden, alstoen in aller Belgen mond: „Vive la liberté". Tegen zulke argumenten was niet veel te spreken. Hij hoorde tot de „Amis du peuple", anderen tot de „Têtes de mort". Nadat Pontecoulant en GrÉgoire hunne respectieve man schappen in orde hadden gesteld, trok de eerste naar Brugge, de tweede naar Maldeghem, en wij hadden nu in alle rust gelegen heid om met elkander te praten over hetgeen in de laatste twee dagen voorgevallen en daarbij ons wedervaren was. Den volgenden dag (1 November) bleef de rust voortduren. Maar het onzekere van den toestand en het gebeurde van den vorigen dag deden, gelijk velen te Oostburg, ook eenigen te Aardenburg, vooral vrouwen, naar Walcheren, inzonderheid Mid delburg, vertrekken. Onder dezen behoorde ook mevrouw van Hoek, die, kort te voren van tweelingen bevallen, daarmede de reis naar Middelburg ondernam en gelukkig goed volbracht. Ook eenigen mijner familieleden trokken derwaarts. Tegen den avond van den dag was ik getuige van een aan doenlijk geval. Een zwaar gekwetste officier, met name David, kwam te Aardenburg. Ik kwam met hem in gesprek. Hij roemde zeer de houding onzer officieren, die hem van het slagveld voor zichtig naar Oostburg hadden doen overbrengen en beveiligd tegen den moedwil der soldaten, die (zeker als gewoonlijk niet de dappersten) hem hadden willen afmaken. Hij was Eranschman en

Tijdschriftenbank Zeeland

Archief | 1919 | | pagina 83